Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:285

Zaaknummer

16-602

Inhoudsindicatie

De klacht houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door ongegrond, onnodig, onzorgvuldig en onprofessioneel een uiterst negatief beeld van klager op schrift te hebben gesteld. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld door het maken van onnodig grievende opmerkingen over klager noch heeft zij feiten in strijd met de waarheid aangevoerd in haar conclusie. De wijze waarop verweerster de woorden “geïntimideerd” en “overrompelend” gebruikt maken duidelijk dat die afkomstig zijn van haar cliënt. Het staat verweerster als belangenbehartiger van haar cliënt vrij op deze wijze de opvattingen van haar cliënt te verwoorden, terwijl het bovendien gaat om de wijze waarop haar cliënt een en ander heeft ervaren. De klacht is daarom ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 22 augustus 2016

in de zaak 16-602

naar aanleiding van de klacht van:

klager

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 24 juni 2016 met kenmerk 16-0079, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, door de raad ontvangen op 27 juni 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten, uitgegaan.

1.1    De dochter van klager is verwikkeld in een boedelscheidingsprocedure. Verweerster treedt op voor de ex-echtgenoot van die dochter.

1.2    In de boedelscheidingsprocedure heeft verweerster op 2 maart 2016 een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie genomen waarin verweerster ingaat op de verwikkelingen rond de echtscheidingsprocedure. Klager heeft in die procedure de belangen van zijn dochter behartigd.

1.3    Bij brief van 18 maart 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door ongegrond, onnodig, onzorgvuldig en onprofessioneel een uiterst negatief beeld van klager op schrift te hebben gesteld.

2.2    Ter toelichting stelt klager dat verweerster een compilatie heeft gegeven van zijn vermeend laakbaar handelen door de volgende opmerkingen in het verweerschrift (klager bedoelt gezien de bijlage bij zijn brief van 18 maart 2016, de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie) :

A)    klager heeft zich opgeworpen als belangenbehartiger waarbij verweersters cliënt zich

B)    door klager geïntimideerd heeft gevoeld en het optreden van klager

C)    als zeer overrompelend heeft ervaren waardoor

D)    er zeer veel mis- en non-communicatie zou zijn ontstaan en dat verweersters cliënt

E)    van meet af aan getracht zou hebben overleg te hebben.

2.3    Het gaat volgens klager om onware beschuldigingen die door verweerster getoetst hadden moeten worden. Hij voelt zich gegriefd en is in zijn eer en goede naam aangetast.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerster stelt dat er geen sprake is van klachtwaardig handelen. Zij heeft zich niet onnodig grievend uitgelaten over klager. Ook heeft zij in haar conclusie geen feiten aangevoerd waarvan zij wist of kon weten dat deze niet strookten met de waarheid.

3.2    Het onder punt A genoemde is feitelijk juist. Klager heeft zich tegenover verweersters cliënt uitdrukkelijk opgesteld als belangenbehartiger van zijn dochter. Met de opmerkingen genoemd onder de punten B en C heeft verweerster verwoord hoe haar cliënt het optreden van klager in zijn rol van belangenbehartiger heeft ervaren. De onder D en E genoemde opmerkingen zijn door verweerster gebaseerd op informatie van haar cliënt en de door hem daarover aan haar getoonde e-mail correspondentie met klager. Er was geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die informatie.

4    BEOORDELING

Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, door de voorzitter    worden beslist. Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat (over de wederpartij), b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.1    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld door het maken van onnodig grievende opmerkingen over klager noch heeft zij feiten in strijd met de waarheid aangevoerd in haar conclusie. Klager erkent immers dat hij als belangbehartiger van zijn dochter is opgetreden. Het gebruik door verweerster van het woord “opgeworpen” in de context van de opmerking daarover kan niet als grievend, laat staan onnodig grievend, zoals bedoeld in artikel 31 van de Gedragsregels, worden aangemerkt.

4.2    De wijze waarop verweerster de woorden “geïntimideerd” en “overrompelend” gebruikt maken duidelijk dat die afkomstig zijn van haar cliënt. Het staat verweerster als belangenbehartiger van haar cliënt vrij op deze wijze de opvattingen van haar cliënt te verwoorden, terwijl het bovendien gaat om de wijze waarop haar cliënt een en ander heeft ervaren.

4.3    Van de overige opmerkingen is door verweerster voldoende aangetoond dat deze overeenstemmen met de feiten. Kortom: de voorzitter is van oordeel dat verweerster geenszins onbetamelijk heeft gehandeld.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier op 22 augustus 2016.

griffier    voorzitter