Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-01-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:8

Zaaknummer

16-825/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster erkent dat het opstarten van de uiteindelijke procedure bij de rechtbank lang heeft geduurd maar stelt dat daarvoor diverse verschoonbare redenen aanwezig zijn. De raad oordeelt dat deze omstandigheden niet verschoonbaar zijn en voor rekening van verweerster komen. Verweerster heeft namens klaagster een verzoekschrift strekkende tot vaststelling van kinderalimentatie voor de twee bij klaagster wonende kinderen ingediend. Dat was geen standaard verzoek.. Gelet op de bijzondere omstandigheden had van verweerster verwacht mogen worden dat zij klaagster schriftelijk zou wijzen op de proceskansen en -risico’s. Dat geldt ook ten aanzien van het verloop van de procedure als zodanig. Verweerster heeft dat nagelaten. Voorts blijkt uit de vermelding in het roljournaal dat verweerster bekend had moeten zijn met de indiening van een verweerschrift van de wederpartij. Indien zij inderdaad geen exemplaar had ontvangen, had het op haar weg gelegen haar wederpartij daarover te benaderen en alsnog een exemplaar op te vragen. Dat had zij dan vervolgens kunnen en moeten doorsturen aan klaagster. Klacht gegrond. Berisping en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 16 januari 2017

in de zaak 16-825/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 20 juli 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster. Deze klacht heeft zij bij e-mail van 19 april 2016 uitgebreid.

1.2 Bij brief aan de raad van 31 augustus 2016 met kenmerk R 2016/62 edl/dh, door de raad ontvangen op 1 september 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 november 2016 in aanwezigheid van klaagster. Verweerster is met voorafgaand bericht niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet alsmede van de brief met producties van verweerster d.d. 6 november 2016, door de raad ontvangen op 8 november 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft zich op 3 januari 2014 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan bij het verkrijgen van alimentatie van haar voormalig partner voor haar twee kinderen.

2.2 Op 27 augustus 2014 heeft verweerster namens klaagster een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend. De inhoud van dit verzoekschrift was onjuist, zodat dit door verweerster is ingetrokken.

2.3 Op 21 mei 2015 is door verweerster een nieuw verzoekschrift ingediend. Dit verzoek is door klaagster ingetrokken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) het opstarten van de procedure bij de rechtbank te lang heeft geduurd;

b) het ingediende verzoek diverse malen verkeerd is ingestoken;

c) verweerster klaagster niet op de hoogte heeft gesteld over het ingediende zelfstandig verzoek door de wederpartij en haar, klaagster, daarmee verkeerd heeft geadviseerd over het intrekken van het verzoekschrift. 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen a) en b) nu zij zou hebben toegezegd deze in te trekken. Zij verwijst daarbij naar haar brief van 10 november 2015 aan de deken.

5.2 De raad volgt verweerster hier niet in. Naar aanleiding van de brief van 10 november 2015 heeft klaagster namelijk contact opgenomen met het Bureau van de Orde van Advocaten en aangegeven de klacht niet te hebben ingetrokken en ook niet te hebben afgesproken deze te zullen intrekken. Dit is door klaagster tijdens het bemiddelingsgesprek met de deken nog eens herhaald.

5.3  Gelet op het voorgaande is klaagster ontvankelijk in alle klachtonderdelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.4 Verweerster erkent dat het opstarten van de uiteindelijke procedure bij de rechtbank lang heeft geduurd maar stelt dat daarvoor diverse verschoonbare redenen aanwezig zijn. Hoewel de door verweerster genoemde omstandigheden op zichzelf genomen de vertraging weliswaar deels verklaren, is de raad van oordeel dat deze omstandigheden niet verschoonbaar zijn en voor rekening van verweerster komen. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Verweerster erkent dat de inhoud van het eerste door haar ingediende verzoekschrift niet juist is en dat zij dat om die reden heeft ingetrokken. Niet iedere fout levert echter een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Verweerster heeft met de intrekking van het verzoek en de indiening van een tweede verzoek haar fout hersteld. Naar het oordeel van de raad levert het indienen van het onjuiste verzoekschrift dan ook geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op.

5.6 Volgens verweerster is het tweede verzoekschrift wel juist ingestoken. Nu dit verzoekschrift door klaagster is ingetrokken, heeft de rechter zich over het verzoek als zodanig niet uitgelaten. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen of de inhoud van het tweede verzoek al dan niet juist was. De gegrondheid van dit klachtonderdeel kan door de raad derhalve niet worden vastgesteld.

5.7 Ter zitting heeft klaagster desgevraagd te kennen gegeven dat haar klacht wat dit onderdeel betreft (ook) zo moet worden opgevat dat verweerster in het algemeen niet goed met haar heeft gecommuniceerd. Anders dan de deken zal de raad dit verwijt derhalve wel als zelfstandig klachtonderdeel beschouwen.

5.8 De raad stelt op basis van de zich in het dossier bevindende stukken vast dat verweerster namens klaagster een verzoekschrift strekkende tot vaststelling van kinderalimentatie voor de twee bij klaagster wonende kinderen heeft ingediend. Dat was geen standaard verzoek, aangezien de ex-partner van klaagster niet de biologische vader is van beide kinderen en hij bovendien het kind waarvan hij wel de biologische vader is, niet heeft erkend. Gelet op deze bijzondere omstandigheden had van verweerster verwacht mogen worden dat zij klaagster schriftelijk zou wijzen op de proceskansen en

-risico’s. Dat geldt ook ten aanzien van het verloop van de procedure als zodanig. Verweerster heeft dat nagelaten. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de raad jegens klaagster niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van haar mocht worden verwacht.

5.9 Gelet op bovenstaande acht de raad ook dit klachtonderdeel gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.10 Ten aanzien van dit klachtonderdeel stelt verweerster zelf ook geen exemplaar van het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek te hebben ontvangen en klaagster daarvan derhalve niet op de hoogte te hebben kunnen stellen.

5.11 De raad volgt verweerster niet in haar verweer. Uit de zich in het dossier bevindende uitdraai van het roljournaal blijkt dat de advocaat van de wederpartij op 7 december 2015 het verweerschrift heeft ingediend. Hoewel daarmee niet vast staat dat verweerster van dat verweerschrift ook een exemplaar heeft ontvangen, volgt uit de vermelding in het roljournaal dat verweerster met de indiening als zodanig wel bekend had moeten zijn. Indien zij inderdaad geen exemplaar had ontvangen, had het op haar weg gelegen haar wederpartij daarover te benaderen en alsnog een exemplaar op te vragen. Dat had zij dan vervolgens kunnen en moeten doorsturen aan klaagster.

5.12 Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerster acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,00 aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 25,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 januari 2017 verzonden.