Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-01-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:1
Zaaknummer
16-772/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft bij de financiële afwikkeling van de ten behoeve van een cliënt verstrekte toevoegingen werkzaamheden opgevoerd die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een zaak waarin bijzondere rechtsvragen speelden die voor vergoeding in aanmerking kwamen. Verweerder heeft klaagster door haar een onjuiste urenspecificatie toe te zenden op het verkeerde been gezet en niet de nauwgezetheid betracht die van een advocaat in financiële zaken verwacht mag worden. Klacht gegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 16 januari 2017
in de zaak 16-772/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 oktober 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 10 augustus 2016 met kenmerk K278 dk/ksl, door de raad ontvangen op 15 augustus 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 november 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Omstreeks april 2014 heeft de heer G. zich tot verweerder gewend in verband met een vreemdelingenzaak. Op 15 juli 2014 heeft verweerder voor zijn werkzaamheden twee toevoegingen aangevraagd. Deze zijn op 8 augustus 2014 aan verweerder afgegeven.
2.2 Op 28 juli 2014 heeft klaagster verweerder per brief laten weten dat de heer G. wilde dat zij de zaak van de heer G. van verweerder zou overnemen.
2.3 De aan verweerder afgegeven toevoegingen zijn op verzoek van klaagster op 23 september 2014 gemuteerd. Bij die gelegenheid is aan de heer G. opnieuw een eigen bijdrage opgelegd.
2.4 Op 4 maart 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand een vergoeding toegekend voor beide toevoegingen tezamen.
2.5 Op 12 mei 2015 heeft klaagster aan verweerder een voorstel gedaan over de financiële afwikkeling van de toevoegingen.
2.6 Verweerder heeft op 1 juni 2015 een klacht tegen klaagster ingediend waarbij hij een urenspecificatie heeft gevoegd van de door hem verrichte werkzaamheden in voormelde zaak.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder bij de financiële afwikkeling van de ten behoeve van de heer G. verstrekte toevoegingen, werkzaamheden betrekt die niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat ze verricht zijn voor de periode die op grond van artikel 2 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) geldt. Deze periode wordt gesteld op 4 weken voorafgaand aan de ingangsdatum van de toevoeging. De toevoegingen zijn op 12 augustus 2014 aan verweerder afgegeven. Werkzaamheden verricht voor 15 juli 2014 komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Verweerder heeft echter in zijn specificatie 119 minuten in aanmerking genomen, die dateren van voor 15 juli 2014. Bovendien heeft verweerder werkzaamheden in aanmerking genomen die in geen geval voor vergoeding in aanmerking komen zoals studie van de jurisprudentie. Dit kan alleen bij bijzondere rechtsvragen en daarvan was geen sprake. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte uren opgenomen voor het aanvragen van toevoegingen en het afsluiten van het dossier.
4 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de beoordeling van de klacht aan de orde.
5 BEOORDELING
5.1 Omdat de toevoegingen niet op 12, maar op 8 augustus 2014 zijn verleend mist de klacht feitelijke grondslag, voor zover klaagster verweerder verwijt dat werkzaamheden verricht in de periode van 11 tot en met 15 juli 2014 niet voor vergoeding in aanmerking komen. Klaagster verwijt verweerder wel terecht dat hij werkzaamheden heeft opgevoerd die niet voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een zaak waarin bijzondere rechtsvragen speelden die voor vergoeding in aanmerking kwamen. Verweerder heeft klaagster door haar een onjuiste urenspecificatie toe te zenden op het verkeerde been gezet en niet de nauwgezetheid betracht die van een advocaat in financiële zaken verwacht mag worden.
5.2 De klacht is derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht de maatregel van een waarschuwing in overeenstemming met het terechte verwijt aan verweerder.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel op van waarschuwing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. L.Ph.J. baron van Utenhove, M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis en J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 16 januari 2017 verzonden.