Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-02-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:13
Zaaknummer
16-564/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De raad verklaart klager deels niet-ontvankelijk in zijn verzet, omdat onderdeel 2 van het verzet naar het oordeel van de raad een nieuwe klacht betreft die op deze wijze niet eerder door klager naar voren is gebracht en waarop de voorzitter derhalve niet in kon gaan. De raad acht een deel van het verzet gegrond, namelijk het deel dat ziet op het verwijt dat verweerster niet met klager heeft overlegd over de inhoud van stukken. Uit het dossier is gebleken dat klager, ter nadere onderbouwing van zijn standpunten, nog stukken in het geding wilde brengen, dat hij het concept nog niet als compleet zag en derhalve de rechtbank om aanhouding wilde verzoeken. Niet blijkt dat verweerster om aanhouding heeft verzocht of omtrent dit verzoek op enigerlei wijze met klager afstemming heeft gezocht. Daargelaten de vraag of verweerster goede gronden had om tot indiening van het verweerschrift over te gaan en afgezien van het feit dat eerder overleg met klager over de inhoud van het verweerschrift had plaatsgevonden, had dit wel op haar weg gelegen. Verweerster kan daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad verklaart het klachtonderdeel in zoverre alsnog gegrond. Het verzet is voor het overige ongegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 6 februari 2017
in de zaak 16-564/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 3 augustus 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1. Bij brief van 1 oktober 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2. Bij brief aan de raad van 1 juni 2016 met kenmerk R 2016/45 ml, door de raad ontvangen op 2 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3. Bij beslissing van 3 augustus 2016 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op
24 augustus 2016 is verzonden aan klager.
1.4. Bij brief van 16 september 2016, door de raad ontvangen op 19 september 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klager, verweerster en de gemachtigden van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6. De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 16 september 2016.
2. FEITEN, KLACHT EN VERWEER
2.1. Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht en het verweer, verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3. VERZET
3.1. De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat verweerster:
1. klager heeft misleid om hem als cliënt binnen te kunnen halen door hem een totaalbedrag voor de gehele procedure voor te houden en te zeggen dat zij dit bedrag op naam van klagers onderneming zou factureren;
2. klager na het verstrekken van de opdracht onder druk heeft gezet, vrijwel onmiddellijk volledig heeft gefactureerd en daarna een ruzie in scene heeft gezet om te kunnen stoppen met werken voor klager. Verweerster heeft vervolgens valse aangifte van huisvredebreuk gedaan bij de politie;
3. zonder klagers toestemming haar partner bij het gesprek op kantoor heeft betrokken;
4. op 14 januari 2015, één dag voor de zitting van 15 januari 2015, zonder overleg met klager een verweerschrift heeft ingediend, zonder daarbij belangrijke processtukken (zoals bijvoorbeeld die betreffende de lening bij klagers vader) te voegen;
5. nieuwe stukken (met betrekking tot de grond in de omgeving van Istanbul en de koopovereenkomst van het appartement in [plaatsnaam]) pas na de zitting van 15 januari 2015, te weten op 20 januari 2015, aan klager heeft doorgestuurd en deze stukken niet in haar verweerschrift van 14 januari 2015 heeft verwerkt;
6. zich heeft teruggetrokken als klagers advocaat als gevolg waarvan klager schade heeft geleden omdat hij zijn dossier door een andere advocaat moest laten behandelen.
4. BEOORDELING
De ontvankelijkheid van het verzet.
4.1. Klager heeft op 16 september 2016 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter d.d. 3 augustus 2016. Het verzet is derhalve te laat ingesteld. Uit het dossier blijkt echter dat genoemde beslissing door de griffier van de raad op 4 augustus 2016 per abuis is verzonden aan [broer van klager] en niet aan klager. Gelet hierop heeft de voorzitter klager op 24 augustus 2016 alsnog in de gelegenheid gesteld om binnen 30 dagen verzet in te stellen. Nu de voorzitter aan klager uitdrukkelijk een nieuwe termijn heeft verleend en het verzet ook binnen deze termijn door de raad is ontvangen, is naar het oordeel van de raad sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding en is klager ontvankelijk in zijn verzet. Naar het oordeel van de raad betreft onderdeel 2 van het verzet een nieuwe klacht die op deze wijze niet eerder door klager naar voren is gebracht en waarop de voorzitter derhalve niet in kon gaan. De raad kan in beginsel geen klachten of klachtonderdelen behandelen die niet door de deken zijn onderzocht. Van omstandigheden die in dit geval tot uitzondering zouden moeten leiden is niet gebleken. De raad zal klager derhalve niet ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van het verzet.
De beoordeling van de overige onderdelen van het verzet.
4.2. De onderdelen 4 en 5 van het verzet zien op onderdeel b van de klacht als voormeld onder 2.1 van de voorzittersbeslissing, te weten dat verweerster klager niet deugdelijk heeft geïnformeerd over de voortgang van zijn zaak, niet met hem heeft overlegd over de inhoud van stukken en deze op het laatst heeft ingediend. In verzet spitst de klacht zich toe op de vraag of klager voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn reactie op de stukken van de wederpartij te onderbouwen.
4.3. Verweerster heeft dienaangaande gesteld dat het verweerschrift op 14 januari 2015 is ingediend na voorafgaand overleg met de rechtbank en dat klager uitdrukkelijk met het conceptverweerschrift en indiening daarvan heeft ingestemd.
4.4. Onweersproken staat vast dat verweerster het concept verweerschrift op 13 januari 2015 heeft toegezonden aan klager. Bij afwezigheid van klager heeft diens broer op 14 januari 2015 namens klager op het concept gereageerd. In deze reactie is onder meer het volgende opgenomen:
“Hierdoor geef ik namens (klager) alvast een aantal op- en aanmerkingen op uw verweerschrift.” “(…) Tevens heeft (klager) ook een aantal openstaande schulden bij zijn vader en vrienden. Deze schulden dienen ook verdeeld te worden. Klager wil later de stukken naar de rechtbank sturen”. “(…) Ik zou op dit moment punt 9 tot en met 18 niet indienen. Het is te kort dag om alles door te nemen en aan te vullen. Het lijkt me verstandig om onderstaande argumenten te noemen waarom (klager) op dit moment geen verweerschrift kan indienen voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap. “(…) Het verweerschrift van de vrouw is niet volledig. In het aanvullende verweerschrift van de vrouw ontbreken een aantal documenten c.q. producties. (..) Hierdoor kan de man op dit moment geen verweerschrift indienen. Graag de rechtbank verzoeken om uitstel te geven zodat de man later een onderbouwd verweerschrift kan indienen.”
4.5. Uit bovengenoemde reactie kan worden afgeleid dat klager, ter nadere onderbouwing van zijn standpunten, nog stukken in het geding wilde brengen, dat hij het concept nog niet als compleet zag en derhalve de rechtbank om aanhouding wilde verzoeken. Niet blijkt dat verweerster om aanhouding heeft verzocht of omtrent dit verzoek op enigerlei wijze met klager afstemming heeft gezocht. Daargelaten de vraag of verweerster goede gronden had om tot indiening van het verweerschrift over te gaan en afgezien van het feit dat eerder overleg met klager over de inhoud van het verweerschrift had plaatsgevonden, had dit wel op haar weg gelegen. Verweerster kan daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het verweer dat zij de betreffende vorderingen van de wederpartij uitdrukkelijk heeft betwist en de zaak voor de verdeling is aangehouden zodat aan klagers verzoek door de rechtbank is tegemoetgekomen, slaagt niet. Het enkele betwisten van standpunten heeft immers andere gevolgen voor de beoordeling door de rechtbank dan het onderbouwd weerleggen daarvan. Bovendien blijkt dat de rechtbank bij beschikking van 11 maart 2015 ten dele wel al over de verdeling van de goederengemeenschap heeft beslist, waaronder over het stuk grond nabij Istanbul en het appartement in [plaatsnaam]. De raad zal klachtonderdeel b in zoverre alsnog gegrond verklaren. Hetgeen in verzet overigens ter zake klachtonderdeel b naar voren is gebracht is door verweerster uitdrukkelijk betwist. Klager heeft naar het oordeel van de raad ook in verzet onvoldoende onderbouwd waarom de voorzitter niet tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De raad ziet derhalve geen aanleiding om overigens te komen tot een ander oordeel.
4.6. Onderdeel 6 van het verzet ziet op de klacht dat verweerster heeft geweigerd klager het bedrag van EUR 4.000,- terug te betalen. Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat alle werkzaamheden in de echtscheidingsprocedure op 11 maart 2015 reeds waren verricht. Echter, volgens vaste jurisprudentie heeft de raad niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten. De tuchtrechter beoordeelt slechts of sprake is van excessief declareren. Daarvan is naar het oordeel van de raad niet gebleken, zodat de klacht om die reden niet kan slagen.
4.7. Voor wat betreft de overige gronden van het verzet is de raad van oordeel dat de voorzitter, bij de beoordeling van de klachtonderdelen waarop deze zien, de juiste maatstaven heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. In het verzetschrift noch ter zitting heeft klager voldoende onderbouwd waarom de voorzitter wat betreft deze onderdelen niet tot haar oordeel heeft kunnen komen. Het verzet levert geen nieuwe gezichtspunten op die de raad tot een ander oordeel leiden.
5. MAATREGEL
5.1. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
6.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00 aan reiskosten.
6.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager niet ontvankelijk in onderdeel 2 van het verzet;
- verklaart het verzet gegrond voor zover betrekking hebbend op klachtonderdeel b voor zover dit klachtonderdeel behelst dat verweerster met klager geen nader overleg heeft gevoerd alvorens het verweerschrift in de zaak in te dienen;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerster op de maatregel van waarschuwing;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en M. Aukema, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.