Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-02-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:15
Zaaknummer
16-777/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klaagster en verweerder zijn voormalig kantoorgenoten. De raad acht voldoende aannemelijk dat verweerder zich tegenover derden negatief en onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten. Waarschuwing en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 6 februari 2017
in de zaak 16-777/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1. Bij brief van 21 januari 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.
1.2. Bij brief aan de raad van 15 augustus 2016 met kenmerk K018 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 16 augustus 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4. De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.
2. FEITEN
2.1. Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.2. Klaagster en verweerder zijn voormalig kantoorgenoten. De beëindiging van de samenwerking is, na bemiddeling van de vorige deken, geregeld in een beëindigingsovereenkomst d.d. 27 november 2014. Begin maart 2016 heeft een cliënt van klaagster telefonisch contact gehad met verweerder. Klaagster heeft daarna van deze cliënt begrepen dat deze cliënt na dit telefoongesprek aanvankelijk geen contact meer met haar wilde hebben omdat verweerder zich tijdens dit telefoongesprek zeer negatief over klaagster had uitgelaten. Klaagster heeft hierop een klacht bij de deken ingediend tegen verweerder.
2.3. Bij e-mail d.d. 5 maart 2016 heeft genoemde cliënt (hierna X) aan klaagster schriftelijk bevestigd dat verweerder hem telefonisch over klaagster het volgende had meegedeeld: “ja die, nee, kijk maar uit ze verduistert zo je geld”.
2.4. Op 14 juni 2016 heeft tussen klaagster en verweerder een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden bij de deken dat niet tot overeenstemming tussen partijen heeft geleid.
3. KLACHT
3.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 1, 17, 30 en 31 door zich tegen een nieuwe cliënt van klaagster als volgt, althans in gelijksoortige bewoordingen over klaagster uit te laten:
“Die [klaagster] is onbetrouwbaar en een oplichter. Pas maar op met uw geld, want anders kunt er naar fluiten, want ze verduistert het zo.”
4. VERWEER
4.1. Het verweer houdt –zakelijk weergegeven– het volgende in.
4.2. Uit hoofde van de beëindigingsovereenkomst was klaagster ter finale kwijting aan verweerder een geldbedrag verschuldigd dat zij kennelijk nu op andere gronden wil terugvorderen. Klaagster voldoet niet aan de te stellen eisen van vakbekwaamheid. Ook tijdens de samenwerking waren er problemen met betrekking tot het functioneren van klaagster. Verweerder heeft de cliënt van klaagster medegedeeld dat het fourneren van geld in een trustmaatschappij, zoals door klaagster geadviseerd en door haar beheerd, geen garantie geeft dat hij zijn geld ooit nog terugkrijgt.
5. BEOORDELING
5.1. De advocaat dient zich in woord en geschrift niet onnodig grievend uit te laten en in het belang van de rechtszoekende en van de advocatuur in het algemeen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. De klacht dient in het licht van het bovenstaande te worden beoordeeld.
5.2. De raad stelt vast dat verweerder in zijn verweerschrift d.d. 16 februari 2016, noch in zijn schriftelijke reactie in dupliek d.d. 31 maart 2016, inhoudelijk heeft betwist dat hij de hem verweten uitlatingen jegens klaagster heeft gedaan. Eerst ter zitting heeft verweerder de klacht weersproken. Verweerder stelt thans dat hij het hem verweten handelen in het bemiddelingsgesprek bij de deken heeft ontkend. Dit komt de raad onaannemelijk voor. Daartoe wordt allereerst overwogen dat de deken in zijn advies heeft geconcludeerd dat verweerder tijdens de onderzoeksfase de klacht niet, althans onvoldoende heeft weersproken. De raad ziet geen reden daaraan te twijfelen. Verweerder heeft ook niet op de samenvatting en conclusies in het dekenadvies gereageerd. De raad neemt voorts in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij tegenover de heer X over klaagster heeft gezegd dat zij een wanbetaler is en zich daarmee ook in negatieve zin over klaagster heeft uitgelaten. Bovendien vindt de inhoud van de klacht bevestiging in de onder 2.3 genoemde e-mail van de heer X d.d. 5 maart 2016 aan klaagster. Gelet op het voorgaande acht de raad voldoende aannemelijk dat verweerder zich tegenover derden negatief en onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten, in soortgelijke bewoordingen als in de klacht gesteld.
5.3. Verweerder heeft hiermee bovengenoemde gedragsregels geschonden en zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht zal derhalve gegrond worden verklaard.
6. MAATREGEL
6.1. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden. De raad houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en M. Aukema, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2017 verzonden.