Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-12-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:239

Zaaknummer

16-487/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen of verweerster, zoals zij stelt, inderdaad met klaagster heeft gesproken over de gevolgen van het niet in acht nemen van de opzegtermijn in relatie tot de WW-positie van klaagster. Zij heeft dat in elk geval niet schriftelijk vastgelegd. Door dat na te laten heeft verweerster het mogelijk gemaakt dat een discussie zoals die thans gerezen is zou ontstaan, hetgeen voor haar risico moet blijven. Dat geldt temeer in een kwestie als de onderhavige waarbij klaagster afstand zou hebben gedaan van rechten. Klacht in zoverre gegrond en voor het overige ongegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 december 2016

in de zaak 16-487/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op het dekenspreekuur van 31 augustus 2015 heeft klaagster een klacht over verweerster ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

1.2 Bij brief aan de raad van 20 mei 2016 met kenmerk R 2016/39 ml, door de raad ontvangen op 24 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 oktober 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet en van de door klaagster op respectievelijk 2 juni en 26 september 2016 toegezonden nadere stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een ontbindingsprocedure die door haar voormalig werkgever op 31 december 2014 aanhangig is gemaakt.

2.2 Verweerster heeft in die procedure namens klaagster een verweerschrift ingediend. Op 12 februari 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is tussen partijen een schikking getroffen, inhoudende een ontbinding van de arbeidsovereenkomst per

1 maart 2015 onder toekenning van een beëindigingsvergoeding van

€ 20.000,-.

2.3 Verweerster heeft een werkloosheidsuitkering aangevraagd bij het UWV. Het UWV heeft deze toegewezen met ingang van 1 juli 2015, zijnde na ommekomst van de voor de werkgever geldende (fictieve) opzegtermijn.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de (fictieve) opzegtermijn waarmee het UWV rekening houdt alvorens een WW uitkering toe te kennen waardoor klaagster heeft ingestemd met de beëindiging van het dienstverband per 1 maart 2015 (zonder rekening te houden met de opzegtermijn);

b) zij onvoldoende kennis had voor de ontbindingsprocedure;

c) klaagster door toedoen van verweerster een schade lijdt van € 6.723,40 (4 maanden loon) voor welke schade klaagster verweerster aansprakelijk houdt.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. In dat kader heeft een advocaat een ruime mate van vrijheid om een zaak te behandelen op een wijze die hem passend voorkomt. Daarbij dient de advocaat in de eerste plaats het belang van zijn cliënt te behartigen. De advocaat heeft bij de behandeling van een zaak de leiding en dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Verweerster stelt wel degelijk met klaagster over de opzegtermijn te hebben gesproken. Uiteindelijk is daarmee in de schikking geen rekening gehouden omdat de toenmalige werkgever van klaagster daartoe niet bereid was, aldus verweerster.

5.3 De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad echter niet vaststellen of verweerster inderdaad met klaagster heeft gesproken over de gevolgen van het niet in acht nemen van de opzegtermijn in relatie tot de WW-positie van klaagster. Zij heeft dat in elk geval niet schriftelijk vastgelegd. Door dat na te laten heeft verweerster het mogelijk gemaakt dat een discussie zoals die thans gerezen is zou ontstaan, hetgeen voor haar risico moet blijven. Dat geldt temeer in een kwestie als de onderhavige waarbij klaagster afstand zou hebben gedaan van rechten. Verweerster heeft hiermee minst genomen niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.4 Gelet op het voorgaande acht de raad klachtonderdeel a gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende kennis heeft voor het behandelen van een ontbindingsprocedure. Dit klachtonderdeel heeft zij echter niet nader onderbouwd of gespecificeerd. Nu verweerster deze stelling van klaagster betwist en de raad op basis van de zich in het dossier bevindende stukken de juistheid ervan niet zonder meer kan vaststellen, zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.6 Het derde klachtonderdeel betreft een civiele kwestie. Het behoort niet tot de taak van de raad zich omtrent de eventuele civiele aansprakelijkheid van verweerster voor de gestelde schade van klaagster een oordeel te vormen. Dat oordeel is aan de civiele rechter voorbehouden. Nu door klaagster ook geen verzoek ex artikel 48b lid 1 Advocatenwet is gedaan, zal de raad dit klachtonderdeel derhalve ongegrond verklaren.

6 MAATREGEL

6.1 Alles overziend acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b en c ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 25 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, M.F. Laning, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2016.

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2016 verzonden.