Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:254
Zaaknummer
16-171/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Klager heeft in zijn verzetschrift een nieuwe klacht tegen verweerder ingediend. Klachten tegen een advocaat moeten echter worden ingediend op de in artikel 46c Advocatenwet bepaalde wijze. Dit betekent dat in verzet geen nieuwe klachten aan de raad ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. De raad zal de door klager in verzet geformuleerde nieuwe klacht tegen verweerder dan ook buiten beschouwing laten. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 28 november 2016
in de zaak 16-171/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 juni 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 4 december 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 februari 2016 met kenmerk R 2016/18 ml, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 17 juni 2016 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 17 juni 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 14 juli 2016, door de raad ontvangen op 15 juli 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 september 2016 in aanwezigheid van klager. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 14 juli 2016.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Klager heeft namens mevrouw M. ten behoeve van haar zoon, de heer F., op 16 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf.
2.2 Bij beschikking van 1 mei 2015 van de IND is voornoemde aanvraag afgewezen, omdat een dergelijke aanvraag binnen drie maanden na 7 oktober 2009 ingediend had moeten worden.
2.3 Bij brief van 18 mei 2015 heeft klager het verzoek van de heer/mevrouw F. om zijn rechtsbijstand te beëindigen bevestigd.
2.4 Verweerder staat mevrouw M. bij in een procedure bij de kantonrechter in Apeldoorn, waarbij zij met betrekking tot voornoemde aanvraag van klager een bedrag aan betaald honorarium terugvordert.
2.5 Klager heeft de IND bij brief van 23 juni 2015 bericht dat de heer F. zich tot verweerder heeft gewend als opvolgend gemachtigde in zijn verblijfsrechtelijke procedure.
2.6 Bij brief van 4 december 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in de zaak van zijn cliënt, de heer F., tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, waardoor hij zijn cliënt ernstig heeft benadeeld.
3.2 Klager stelt dat verweerder de opvolgend gemachtigde is in de verblijfsrechtelijke procedure van de heer F., in welke procedure verweerder heeft nagelaten tijdig een rechtsmiddel (bezwaar) aan te tekenen tegen een beschikking van de IND en de heer F. niet heeft geïnformeerd wat de reden is waarom klager de termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel heeft laten lopen. Voorts heeft verweerder de heer F. niet geïnformeerd over de voortgang van zijn zaken en heeft hij aangedrongen om de verblijfsrechtelijke procedures van de heer F. te laten intrekken, terwijl hij optrad voor en namens de moeder van de heer F. in een andere zaak.
3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzitter. Voorts heeft klager in zijn verzetschrift een nieuwe klacht tegen verweerder opgevoerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt dat hij niet de advocaat is geweest van de heer F., zodat de klacht niet-ontvankelijk is.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.
5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
5.3 Klager heeft in zijn verzetschrift een nieuwe klacht tegen verweerder ingediend. Klachten tegen een advocaat moeten echter worden ingediend op de in artikel 46c Advocatenwet bepaalde wijze. Dit betekent dat in verzet geen nieuwe klachten aan de raad ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. De raad zal de door klager in verzet geformuleerde nieuwe klacht tegen verweerder dan ook buiten beschouwing laten.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2016 verzonden.