Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-08-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:249
Zaaknummer
16-607/dh/ro
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing; kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 augustus 2016
in de zaak 16-607/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 20 juni 2016 met kenmerk R 2016/47 ml, door de raad ontvangen op 22 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klaagster in een aantal, hierna te noemen, procedures c.q. zaken bijgestaan.
1.2 Allereerst ging het om een dagvaardingsprocedure tussen klaagster en de verhuurder van haar woning. De rechtbank Rotterdam (sector Kanton) heeft in die zaak op 20 maart 2015 vonnis gewezen.
1.3 Verweerder heeft ten behoeve van deze procedure een toevoeging aangevraagd, welke op 22 mei 2015 door de Raad voor de Rechtsbijstand is toegekend.
1.4 De rechtbank Rotterdam (sector Kanton) heeft in een tweede huurgeschil-procedure tussen klaagster en haar verhuurder op 22 mei 2015 vonnis gewezen.
1.5 Voor deze procedure heeft verweerder twee toevoegingen aangevraagd, waarvan één aanvraag door de Raad voor de Rechtsbijstand op 22 oktober 2015 is toegekend.
1.6 Bij brief van 27 mei 2015 heeft verweerder klaagster geïnformeerd over het vonnis van 22 mei 2015. Tevens schrijft verweerder in deze brief dat klaagster reeds opdracht heeft gegeven om hoger beroep in te stellen tegen dat eerste vonnis van 20 maart 2015. Verweerder legt aan klaagster uit dat als dat vonnis in hoger beroep wordt vernietigd, dat gevolgen zal hebben voor het tweede vonnis van 22 mei 2015. Verweerder heeft klaagster daarom geadviseerd om ook tegen dit tweede vonnis in hoger beroep te gaan. Zonder andersluidend bericht, zo schrijft verweerder, gaat hij er vanuit dat klaagster ook van het laatste vonnis in hoger beroep wil gaan en dat de beroepen gelijktijdig moeten worden behandeld.
1.7 Verweerder heeft voor deze beide appel-procedures een toevoeging aangevraagd.
1.8 Ten slotte heeft klaagster aan verweerder opgedragen om haar bovenbuurman te dagvaarden. Zij houdt die buurman aansprakelijk voor onder meer waterschade die zij door diens toedoen stelt te hebben geleden.
1.9 Voor deze procedure verkreeg verweerder op 5 november 2014 een toevoeging.
1.10 Verweerder heeft ten behoeve van deze procedure drie opvolgende conceptdagvaardingen opgesteld en deze telkens ter goedkeuring aan klaagster voorgelegd.
1.11 Bij mailbericht van 12 juni 2015 heeft de dochter van klaagster, namens haar, in reactie op de laatste conceptdagvaarding, aan verweerder laten weten dat ook die dagvaarding niet compleet is, zij niet tevreden is over de behandeling van haar dossiers en daarom een andere advocaat wil, en zij verzoekt verweerder de door haar betaalde geldbedragen terug te geven.
1.12 Verweerder heeft hierop zijn bemoeienissen met de diverse procedures c.q. zaken gestaakt en heeft klaagster het (enige) door haar betaalde geldbedrag ad 120 Euro terugbetaald.
1.13 Daarna is verweerder door twee advocaten en door klaagster benaderd ter zake van het mogelijk overnemen van de behandeling van klaagsters zaken, maar vervolgens heeft hij niets meer van hen vernomen.
1.14 Verweerder heeft alle stukken aan klaagster geretourneerd; hij heeft niets meer ter beschikking.
1.15 Bij brief van 24 december 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) geen dagvaarding heeft kunnen opstellen;
b) teveel toevoegingen heeft aangevraagd;
c) sinds 12 juni 2015 niet meer klaagsters advocaat is en geen recht meer heeft op vergoedingen, en
d) weigert zaken te laten muteren, waardoor klaagster niet verder kan met de zaak.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij de juistheid van de stukken die klaagster ter onderbouwing van de dagvaarding tegen de bovenbuurman heeft gegeven in twijfel trekt, waardoor het voor hem niet mogelijk was om een dagvaarding uit te brengen. Uiteindelijk heeft verweerder een derde ‘definitieve’ dagvaarding opgesteld, maar hiervan heeft klaagster aangegeven dat niets klopte zonder aan te geven hoe het dan wel moest.
3.2 Verder heeft verweerder erop gewezen dat geen restitutie plaatsvindt van betaalde eigen bijdragen als een zaak niet wordt doorgezet. Voorts heeft verweerder aangegeven dat hij de toevoegingen voor de hoger beroepsprocedures op basis van advies zal declareren, aangezien de appeltermijnen inmiddels reeds geruime tijd zijn verstreken. Wat de dubbele aanvraag van een toevoeging met betrekking tot de tweede-huurgeschil-procedure betreft, heeft verweerder aangegeven dat dit op een vergissing berustte.
3.3 Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat in de zaak tegen de bovenbuurman van klaagster de toevoeging voor overname gereed ligt.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter stelt vast dat verweerder tot drie keer toe een conceptdagvaarding heeft opgesteld ten behoeve van een procedure tegen de bovenbuurman van klaagster en dat partijen kennelijk niet tot overeenstemming konden komen over de inhoud van de dagvaarding. Verweerder heeft gemotiveerd weerlegd dat hem in dezen iets verweten zou kunnen worden. Gelet hierop is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdelen b) en c)
4.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De voorzitter stelt vast dat er, behoudens ten aanzien van de dubbele aanvraag voor een toevoeging ten behoeve van de tweede huurgeschil-procedure, geen opmerking te maken is. Ten aanzien van die dubbele aanvraag heeft verweerder onbetwist aangegeven dat dit op een vergissing berustte en dat bovendien uit de feitelijke gang van zaken volgt dat verweerder slechts éénmaal een toevoeging toegekend heeft gekregen, zodat als gevolg hiervan geen schade is ontstaan.
4.4 Dat de toekenning van een aantal toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand in tijd gelegen zijn na 12 juni 2015, zijnde de datum waarop klaagster heeft aangegeven dat zij de bijstand van verweerder wenst te beëindigen, kan geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder opleveren. Deze klachtonderdelen zijn eveneens kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.5 Tegenover dit klachtonderdeel staat de gemotiveerde onweersproken weerlegging van verweerder. Dit klachtonderdeel is reeds hierom kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 23 augustus 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 augustus 2016 verzonden.