Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:248

Zaaknummer

16-591/DH/RO c

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht ingediend door klager namens vvebestuur; later heeft klager zich op het standpunt gesteld dat hij de klaacht als vvebestuurder pro se heeft ingediend; in die hoedanigheid is hij ontvankelijk; klacht kennelijk ongegrond; zie ook 16-591DH/RO b

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 augustus 2016

in de zaak 16-591/DH/RO c

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder sub a

en

verweerder sub b

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 juni 2016 met kenmerk R 2016/46 cij, door de raad ontvangen op 7 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerders hebben in 2011 van drie rechtsbijstandsverzekeraars opdracht gekregen om een aantal verenigingen van eigenaren (waaronder VvE X, verder te noemen ‘X’) bij te staan die alle zijn verbonden aan wooncomplex  R te Den Haag.

1.2    Klager is een bewoner van dit wooncomplex en lid van VvE X. Uit een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat klager sinds 27 mei 2014 fungeert als bestuurder van VvE X en dat hij als bestuurder ‘alleen/zelfstandig bevoegd met beperkingen’ is.

1.3    In de akte van splitsing is de bevoegdheidsverdeling en vertegenwoordigingsbevoegdheid van VvE X vastgelegd. Artikel 40 lid 4 van de splitsingsakte bepaalt:

“Het bestuur behoeft de machtiging van de vergadering voor het instellen van en berusten in rechtsvorderingen en het aangaan van dadingen alsmede voor het verrichten van rechtshandelingen en het geven van kwijtingen een belang van een nader door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaande. (…)”

1.4    De opdracht die verweerders hadden gekregen, betrof – kort gezegd – het zich inspannen voor effectuering van het recht van de leden van de VvE’s op een parkeerplaats in de Muzenpleinparkeergarage, gelegen onder het onder 1.1 bedoelde wooncomplex, tegen een gunstige prijs.

1.5    In het kader van deze opdracht is afgesproken dat verweerders een civiel ‘proefproces’ zouden voeren bij de rechtbank Den Haag op naam van een representatieve groep van 19 VvE-leden. De wederpartijen waren de eigenaar en de exploitant van de garage.

1.6    Op 15 november 2012 is de dagvaarding uitgebracht in het proefproces. Klager was geen eiser in dit proces.

1.7    Op 31 oktober 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, tijdens welke comparitie de 19 eisers werden bijgestaan door verweerders. De zitting is geschorst voor overleg tussen partijen. Na de schorsing hebben partijen de wens uitgesproken om nader overleg te voeren en hebben zij verzocht om aanhouding van de zaak met het oog op een regeling in der minne. De zaak is verwezen naar de rol van 15 januari 2014.

1.8    Op 1 oktober 2014 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Daarin zijn de 19 eisers in het proefproces in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij, dan wel hun respectieve rechtsvoorganger(s), voorafgaand aan de oplevering van hun appartement aanspraak hebben gemaakt op een parkeerabonnement in de parkeergarage. Op 10 juni 2015 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen, waarin is bepaald dat de twee eisers die hun vorderingen hadden gehandhaafd daadwerkelijk aanspraak kunnen maken op een parkeerplaats.

1.9    Op 1 december 2014 is een schikking getroffen met de exploitant van de garage. Van de 209 appartementseigenaren hebben 144 eigenaren zich als partij bij deze vaststellingsovereenkomst aangesloten. Klager (in privé) is geen partij geworden bij deze vaststellingsovereenkomst.

1.10    Bij brief van 25 september 2015, aangevuld bij brief van 10 december 2015, heeft klager – vanuit verschillende hoedanigheden - bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

1.11    Uit de besluitenlijst van de algemene ledenvergadering d.d. 29 september 2015 van VvE X volgt dat – nadat kennelijk eerder overwogen is om mogelijk tot aansprakelijkstelling van verweerders over te gaan – de algemene ledenvergadering heeft besloten af te zien van aansprakelijkstelling, dat een rechtsvordering die door de algemene ledenvergadering zou kunnen volgen na de aansprakelijkheidsstelling in naam van het bestuur uitdrukkelijk niet zou worden ingesteld en dat is besloten om finale kwijting te verlenen aan verweerders en het kantoor waar zij werkzaam zijn c.q. waren.

1.12    Verweerder sub a heeft een lid van VvE X bij e-mail van 30 oktober 2015 op de hoogte gesteld van de klacht die klager, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de VvE X, tegen hem en verweerder sub b had ingediend bij de deken, en haar bericht dat het feit dat klager zijn klacht had ingediend in die hoedanigheid, hem bevreemdde aangezien hij had begrepen dat in de algemene ledenvergadering was besloten dat een schikking was bereikt, finale kwijting aan het kantoor van verweerders werd verleend en er geen rechtsvorderingen tegen dit kantoor zouden worden ingesteld.

1.13    Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft een voormalig bestuurslid van VvE X verweerder sub a als volgt bericht:

“(…) Het bestuur van [VvE X] heeft niet besloten tot het indienen van deze klacht. (…) [Klager] opereert zelfstandig (…). Te pas en te onpas doet hij dit in naam van het bestuur. Samen met het andere bestuurslid heb ik vaak bezwaar gemaakt tegen wat hij, zonder overleg, uit naam van het bestuur heeft gedaan. (…) Inderdaad is op 29 september uitgesproken dat de ALV de kwestie (…) wil afronden en geen enkele juridische procedure over het parkeren in de parkeergarage meer wil voeren. Dat [klager] ondanks dit ALV besluit toch de klacht heeft ingediend in naam van het bestuur illustreert dat [klager] volstrekt onbetrouwbaar is.”

1.14    De deken heeft klager bij brief van 22 december 2015 verzocht om een machtiging over te leggen ten bewijze van het feit dat hij bevoegd is om de klacht namens VvE X in te dienen. Klager heeft een dergelijke machtiging niet overgelegd. Hij heeft de deken bij brief van 23 december 2015 gewezen op het bij 1.2 bedoelde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en geconcludeerd dat daaruit blijkt dat hij bestuurslid van VvE X is en derhalve gemachtigd is.

1.15    Klager heeft de deken bij brief van 15 februari 2016 onder meer bericht dat hij als bestuurslid van VvE X meent ontvankelijk te zijn in zijn klacht. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) [klager] is bestuurslid van [VvE X]. Artikel 2:9 BW dwingt tot behoorlijke vervulling van alle bestuurstaken, waaronder de algemene zaken, door elk bestuurslid en het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. En elke bestuurder is aansprakelijk terzake van onbehoorlijk bestuur. Hiertoe vertegenwoordigt ieder der bestuurders de vereniging, conform 5:131 BW lid 1. (…)

(…) Artikel 5:131 BW (…) lid 1, tweede zin luidt: ‘… wordt de vereniging, voor zover in de statuten niet anders is bepaald, tegenover derden door ieder der bestuurders vertegenwoordigd’. (…) De akte van splitsing van [VvE X] bepaalt niet anders dan 5:131 BW lid 1. Een en ander is een logische consequentie en het spiegelbeeld van de hoofdelijke aansprakelijkheid van iedere bestuurder(…) volgens 2:9 BW. (…) Het uittreksel uit het handelsregister vermeldt terecht dat de bestuursleden ‘alleen/zelfstandig bevoegd’ zijn. Conclusie: [Klager] is als bestuurslid van [VvE X] ontvankelijk in zijn klacht. (…)”

1.16    Op 3 juni 2016 heeft de deken partijen schriftelijk zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

1.17    Bij e-mail van 7 juni 2016 heeft klager de deken bericht dat hij de klacht had ingediend mede als bestuurslid van VvE X in plaats van mede namens VvE X.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij de juridische situatie, met als belangrijkste element de akte van levering van de garage, onvoldoende hebben geanalyseerd;

b)    zij een slecht proces hebben gevoerd, naar de verkeerde onderdelen hebben verwezen en verkeerde conclusies hebben getrokken;

c)    zij de eigenaar en de exploitant van de garage ontijdig hebben gedagvaard;

d)    zij slecht hebben opgetreden tijdens de comparitie van partijen. In combinatie met de verwijzing naar verkeerde onderdelen heeft dat geleid tot een ‘voorlopige denkrichting’ van de rechters ten nadele van het overgrote deel van de bewoners;

e)    zij onzorgvuldig hebben gehandeld door twee derde van het budget voor een niet-gemeenschappelijk belang te besteden, zonder voldoende afstemming met de VvE;

f)    zij niet adequaat hebben gereageerd op ontwikkelingen tijdens de comparitie van partijen;

g)    het resultaat van een jaar onderhandelen een 43 pagina’s tellende vaststellingsovereenkomst is, die inhoudelijk gelijkluidend is aan het allereerste bod van de exploitant van de garage;

h)    zij onzorgvuldig hebben gehandeld door de consequenties van het tussenvonnis niet of onvoldoende serieus te nemen. Zij hebben verwijtbaar gehandeld door eisers die onder het tussenvonnis vielen, niet te adviseren niet te schikken;

i)    het uurtarief van verweerder sub a gaande het proces is gestegen met negen procent tot EUR 555,- per uur, en hij het werk heeft overgelaten aan verweerder sub b voor een uurtarief van EUR 225,- per uur dat in 2015 is gestegen naar EUR 400,- per uur. Verweerders declareerden rechtstreeks aan de rechtsbijstandsverzekeraar, zodat klager pas recentelijk kennis heeft kunnen nemen van de tariefstijging.  Over deze tariefstijging is geen overleg en/of overeenstemming geweest;

j)    zij, terwijl het reglement van splitsing bepaalt dat door de VvE alleen gezamenlijke belangen worden behartigd en verweerders hebben geconcludeerd dat de schikking geen gezamenlijk belang zal zijn, toch zijn doorgegaan met het declareren aan de rechtsbijstandsverzekeraar;

k)    het benodigde bedrag voor een vonnis in eerste aanleg door verweerders werd gesteld op maximaal EUR 15.000,-, terwijl dit zonder nadere besluitvorming EUR 25.000,- is geworden. Verweerders hebben klager onvoldoende op de hoogte gesteld van en onvoldoende overleg met hem gevoerd over de financiële planning en de kostenontwikkeling;

l)    zij de afhandeling van de schikking niet bij de wederpartij hebben neergelegd, zodat ook deze afhandeling ten laste komt van het budget van de rechtsbijstandsverzekeraars;

m)    zij zijn doorgegaan met declareren na het bereiken van het maximale budget van de rechtsbijstandsverzekeringen, terwijl er geen nader overleg c.q. nadere opdrachtverstrekking heeft plaatsgevonden;

n)    zij, ondanks de hiervoor genoemde bezwaren, aanvullende betalingen eisten en hierover contact onderhielden met een ander VvE-lid dan het bestuur;

o)    zij leden van de VvE onder druk hebben gezet om de klacht ingetrokken te krijgen;

p)    zij eerder, achter de rug van de wettelijke vertegenwoordiger om, ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend om betaling van een (vermeende) vordering te bewerkstelligen.

3    VERWEER

Klachtonderdelen a en b

3.1    Ten aanzien van het verwijt dat verweerders de akte van levering niet goed hebben geanalyseerd (klachtonderdeel a), alsmede het verwijt dat zij een slecht proces hebben gevoerd, naar de verkeerde onderdelen hebben verwezen en verkeerde conclusies hebben getrokken (klachtonderdeel b) bestrijden verweerders dat hun argumentatie onzorgvuldig is geweest.

Klachtonderdeel c

3.2    Met betrekking tot het verwijt dat zij de eigenaar en de exploitant van de garage ontijdig hebben gedagvaard (klachtonderdeel c) hebben verweerders aangevoerd dat dit klachtonderdeel feitelijk onjuist is. Ten tijde van de dagvaarding was geen overleg (meer) gepland tussen de eigenaar en de exploitant. Op 26 oktober 2012 heeft overleg plaatsgevonden. De uitkomst was dat niet aan de eisen van de opdrachtgevers van verweerders tegemoet werd gekomen. Daarop hebben verweerders – na afstemming met de stuurgroep – op 15 november 2012 de dagvaarding uitgebracht. Van rauwelijks dagvaarden was geen sprake. Verweerders hebben vanaf januari 2012 gecorrespondeerd en onderhandeld met de eigenaar en de exploitant van de garage. Daarbij zijn – zonder resultaat – meerdere sommaties verzonden om de rechten van de VvE-leden te respecteren.

Klachtonderdelen d en f

3.3    In klachtonderdeel d verwijt klager verweerders dat zij slecht hebben opgetreden tijdens de comparitie van partijen. Klachtonderdeel f betreft het verwijt dat verweerders niet adequaat hebben gereageerd op ontwikkelingen tijdens de comparitie van partijen. Verweerders stellen dat zij volgens klager ten onrechte niet hebben gereageerd op het ‘warrige’ optreden van de voorzitter tijdens de comparitie. Daarnaast zou volgens klager de eigenaar van de garage een onjuistheid in het proces-verbaal van de zitting niet hebben gecorrigeerd. Verweerders bestrijden dat er enige noodzaak bestond om te reageren op het optreden van de voorzitter. Zij hebben van de stuurgroep ook niet de instructie ontvangen om te reageren op de houding van de rechter. Zij bestrijden dat hun betoog onvolledig of zorgvuldig is geweest en dat de rechter daardoor een onjuist beeld van de zaak heeft gekregen. Anders dan klager stelt, heeft de ‘voorlopige denkrichting’ geen negatieve gevolgen had voor de eisers of opdrachtgevers. Tot slot zijn verweerders niet verantwoordelijk voor de reactie van de eigenaar van de garage op het proces-verbaal.

Klachtonderdelen e en g

3.4    Verweerders hebben de schikkingsonderhandelingen gevoerd na intensief overleg en in afstemming met de stuurgroep. Zij bestrijden dat het treffen van een schikking met de exploitant van de parkeergarage niet in het belang was van de leden van VvE X. De opdrachtgevers van verweerders, waaronder VvE X, hebben ingestemd met de definitieve vaststellingsovereenkomst. Alle leden van VvE X konden kiezen of zij bij deze vaststellingsovereenkomst partij wilden worden. Verweerders betwisten dat de onderhandelingen met de exploitant van de garage EUR 150.000,- hebben gekost. Klager heeft dit bovendien op geen enkele wijze onderbouwd.

Klachtonderdeel h

3.5    Klager meent dat verweerders onzorgvuldig hebben gehandeld door de consequenties van het tussenvonnis niet of onvoldoende serieus te nemen, alsmede dat zij verwijtbaar hebben gehandeld door eisers die onder het tussenvonnis vielen, niet te adviseren niet te schikken. Verweerders bestrijden dat zij onzorgvuldig hebben geadviseerd. In een notitie d.d.

16 oktober 2014 hebben zij alle bewoners van het wooncomplex uitgebreid geïnformeerd over de inhoud en strekking van zowel de vaststellingsovereenkomst als het tussenvonnis van 1 oktober 2014. Daarbij hebben zij er nadrukkelijk op gewezen dat het antwoord op de vraag of men er goed aan doet om de vaststellingsovereenkomst te sluiten, per persoon kan verschillen. Op 16 oktober 2014 hebben verweerders een informatieavond georganiseerd voor alle 209 appartementseigenaren. Hier is de vaststellingsovereenkomst toegelicht en zijn vragen van de bewoners beantwoord. Het was niet mogelijk en niet verantwoord om het algemeen advies uit te brengen om niet te schikken.

Klachtonderdeel i

3.6    Met betrekking tot de tariefstijging hebben verweerders aangevoerd dat bij aanvang van hun werkzaamheden met de stuurgroep is afgestemd dat hun tarieven konden worden aangepast lopende de opdracht. De stuurgroep heeft daarmee ingestemd. Ook de rechtsbijstandsverzekeraar was akkoord met de aanpassing en heeft alle declaraties op basis van het verhoogde uurtarief steeds integraal voldaan. Verweerders bestrijden dat de stijging van het uurtarief van verweerder sub b excessief was. In 2012 was het tarief van verweerder sub b EUR 265,-. Hij was indertijd nog advocaat-stagiair. In februari 2015 was zijn uurtarief EUR 365,-. Hij was toen vijfdejaars advocaat. Een stijging van het uurtarief met honderd euro is, gezien het tijdsverloop van ruim twee jaar en de extra ervaringsjaren van verweerder sub b, in de ogen van verweerders niet excessief.

Klachtonderdeel j

3.7    Verweerders betwisten dat het treffen van een schikking met de exploitant van de parkeergarage niet in het belang was van de leden van VvE X. Hierdoor werd aan hen immers de mogelijkheid geboden om een parkeerabonnement af te sluiten in de parkeergarage onder hun woning. Verweerders hebben nooit gesteld dat hun werkzaamheden geen gemeenschappelijk belang dienden. Bovendien betwisten zij dat zij gebonden zijn aan het splitsingsreglement van VvE X.

Klachtonderdeel k

3.8    Klager stelt dat de kosteninschatting ten onrechte is overschreden, zonder dat daarover overleg is gevoerd. Verweerders hebben aangevoerd dat alle VvE’s aan het kantoor van verweerders op dit punt volledige kwijting hebben verleend. Zij bestrijden dat zij de betrokkenen onvoldoende zouden hebben geïnformeerd over het kostenverloop. Het kantoor van verweerders heeft kostenoverzichten verstrekt aan de stuurgroep. Het feit dat het einde van het budget van de rechtsbijstandsverzekeraars in zicht was, is ook aan de orde gekomen tijdens een informatieavond ten behoeve van de stuurgroep op

16 oktober 2014 en in een e-mail aan alle VvE-besturen op 17 november 2014. Verweerders bestrijden verder dat de overschrijding van het budget aan hen te wijten valt. Zij hebben begin 2012 inderdaad een voorlopige ruime inschatting gemaakt van de mogelijke kosten. Daarbij is echter een groot aantal voorbehouden gemaakt, waaronder het voorbehoud dat de schatting is gebaseerd op het feit dat verweerders één aanspreekpunt zouden hebben. In dit geval was geen sprake van één aanspreekpunt. De gang van zaken heeft de kosten enorm opgedreven. Verweerders hebben daarvoor bij herhaling gewaarschuwd. Daarnaast hebben veel werkzaamheden plaatsgevonden die niet waren opgenomen in de kostenschatting. Verweerders hebben steeds op instructie van de stuurgroep gehandeld. De betrokken partijen zijn steeds nauwgezet geïnformeerd over het kostenverloop.

Klachtonderdeel l

3.9    Klager verwijt verweerders dat zij de afhandeling van de schikking niet hebben neergelegd bij de exploitant van de parkeergarage. Verweerders stellen dat zij de schikking hebben afgehandeld conform de instructies van de stuurgroep. Volgens hen bestond er ook geen mogelijkheid om deze werkzaamheden ‘neer te leggen’ bij de exploitant van de parkeergarage. De werkzaamheden van verweerders bestonden uit het informeren van en communiceren met de individuele bewoners over aansluiting bij de vaststellingsovereenkomst. Het lag niet voor de hand dat (de advocaten van) de exploitant van de parkeergarage dit contact zouden onderhouden, aangezien diens belang, als wederpartij, tegengesteld was aan dat van de bewoners.

Klachtonderdeel m

3.10    Klagers stelling dat verweerders ten onrechte en zonder overleg zouden zijn voortgegaan met hun werkzaamheden nadat de rechtsbijstandsverzekeraars hun kosten niet meer vergoedden, waardoor deze kosten ten laste van de VvE’s kwamen, is feitelijk onjuist. Verweerders hebben de VvE’s op

17 november 2014 gevraagd hoe zij met het bereiken van het kostenmaximum wilden omgaan. Op 20 november 2014 heeft een bespreking over dit onderwerp plaatsgevonden met vertegenwoordigers van alle VvE’s. Vervolgens is uitgebreid gecorrespondeerd met de VvE’s over de voorwaarden waaronder de werkzaamheden zouden (kunnen) worden voortgezet. Dit is uitgemond in een regeling met alle VvE’s ten aanzien van de resterende kosten, waarbij over en weer finale kwijting is verleend.

Klachtonderdeel n

3.11    Klager stelt dat verweerders ten onrechte aanvullende betalingen zouden eisen. Daarnaast zouden zij ten onrechte contact onderhouden met een ander VvE-lid dan het bestuur. Verweerders hebben echter een regeling getroffen met VvE X. Dat betekent dat verweerders geen betaling meer eisen. Overigens zien verweerders niet in waarom hun vordering tot betaling onrechtmatig zou zijn geweest. Ook zien zij niet in waarom zij geen contact zouden mogen onderhouden met andere leden van VvE X dan het bestuur. Dit geldt temeer omdat het betreffende VvE-lid heeft gefungeerd als de contactpersoon van verweerders tijdens de werkzaamheden voor de stuurgroep.

3.12    Ook voor het overige hebben verweerders de klacht gemotiveerd betwist, hetgeen hierna  – waar nodig – aan de orde komt bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Bij e-mail van 7 juni 2016, nadat de deken het klachtdossier op verzoek van klager had doorgezonden aan de raad van discipline, heeft klager de deken bericht dat hij de klacht had ingediend mede als bestuurslid van VvE X in plaats van mede namens VvE X. De voorzitter begrijpt uit dit e-mailbericht, in samenhang met de onder 1.15 genoemde correspondentie van klager, dat hij heeft bedoeld te klagen als zelfstandig  bestuurslid, zulks ter voorkoming van (toekomstige) bestuurdersaansprakelijkheid. Klager geeft hiermee achteraf een nieuwe draai aan de hoedanigheid waarin hij klaagt. Daargelaten of dat eigenlijk als tardief naar voren gebracht moet gelden, zal de voorzitter om redenen van efficiency inzake deze nieuwe klagers-hoedanigheid – bij kennelijk gelijke inhoud van de klacht – deze klacht ambtshalve beschouwen als een klacht van klager pro se als bestuurder van VvE X.

4.2    De voorzitter acht klager in zijn thans gestelde hoedanigheid, als rechtstreeks belanghebbende, ontvankelijk. Zijn belang bij de klachten is evenwel minst genomen uiterst gering. Immers, vast staat dat alle procedures waarop de klachtonderdelen betrekking hebben en waarin VvE X (c.q. klager als bestuurder) betrokken waren, inmiddels zijn geëindigd en dat – waar nodig – finale afstemming en regeling heeft plaatsgehad tussen (de stuurgroep van) VvE X en verweerders, en ook dat de individuele bewoners/procespartijen zich bij de uitkomst lijken – er is inmiddels reeds geruime tijd verstreken zonder dat iets er op wijst dat dit anders is – te hebben neergelegd, zodat geen aansprakelijkstelling van een bestuurder, klager daaronder begrepen, valt te verwachten.

Klachtonderdelen a tot en met h

4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling, nu zij alle zien op de (juridisch inhoudelijke) kwaliteit van de dienstverlening van verweerders.

4.4    Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerders derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.5    De voorzitter stelt vast dat verweerders de klacht integraal en gemotiveerd hebben betwist. Klager heeft tegenover deze betwisting onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerders in hun dienstverlening tekort zijn geschoten. Ook overigens is niet gebleken dat de juridische bijstand van verweerders op enigerlei wijze onder de maat was. Deze klachtonderdelen zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen i tot en met n

4.6    De voorzitter ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen, nu zij alle betrekking hebben op financiële aspecten van de zaak.

4.7    Ook deze klachtonderdelen hebben verweerders gemotiveerd betwist. De voorzitter stelt vast dat uit het onderhavige dossier blijkt dat verweerders hun cliënten afdoende hebben geïnformeerd over het kostenverloop. Bovendien hebben verweerders toegelicht waarom het uurtarief van verweerder sub b tijdens het proces is gestegen, waarom de procedure meer heeft gekost dan verweerders vooraf hadden ingeschat en waarom zij de afhandeling van de schikking niet aan de wederpartij hebben overgelaten. Deze toelichting komt de voorzitter niet onredelijk voor. Bovendien volgt uit het dossier dat verweerders ten aanzien van de financiële aspecten duidelijke afspraken met hun cliënten hebben gemaakt en dat zij deze afspraken ook schriftelijk hebben bevestigd. Klager had van deze afspraken kennis kunnen nemen. Niet valt in te zien waarom verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar zouden hebben gehandeld. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen o en p

4.8    In deze klachtonderdelen stelt klager dat verweerders leden van VvE X onder druk hebben gezet om de klacht ingetrokken te krijgen, alsmede dat zij ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend om betaling van een (vermeende) vordering te bewerkstelligen. Verweerders hebben deze stelling gemotiveerd betwist. Het dossier bevat voorts geen aanknopingspunten voor de juistheid van deze stelling, zodat het klachtonderdeel kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.

4.9    Gelet op het bovenstaande verklaart de voorzitter de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 9 augustus 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 augustus 2016 verzonde.