Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:247
Zaaknummer
16-185/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een tuchtrechtelijk belang respectievelijk het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 12 december 2016
in de zaak 16-185/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 26 mei 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 7 oktober 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 februari 2016 met kenmerk R 2016/17 ml, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 26 mei 2016 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 30 mei 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 30 juni 2016, door de raad ontvangen op 4 juli 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 oktober 2016 in aanwezigheid van klager. Verweerster heeft de raad op voorhand laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft de heer C. in de periode juni 2007 tot en met september 2009 bijgestaan in verblijfsrechtelijke kwesties. Hij heeft namens de heer C. een procedure opgestart ter verkrijging van een verblijfsvergunning. De IND heeft het bezwaarschrift tegen de afwijzing bij beschikking van 4 februari 2009 ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Op 13 augustus 2009 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Verweerster heeft in augustus 2009 het dossier inzake de heer C. van klager overgenomen. Zij heeft geen hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ingesteld.
2.3 De heer C. heeft op 12 november 2009 opnieuw een asielaanvraag gedaan. Deze aanvraag is afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft het tegen deze beslissing ingestelde beroep op 26 oktober 2010 ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is op 25 februari 2011 ongegrond verklaard.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij een beroepsfout heeft gemaakt dan wel doordat zij jegens de heer C. ernstig tekort is geschoten in haar dienstverlening. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:
a) hoewel zij het dossier inzake de heer C. tijdig van klager had ontvangen, de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank d.d. 13 augustus 2009 onbenut heeft laten verstrijken;
b) heeft nagelaten een procedure op te starten tegen de IND in het kader van het zuivere schadebesluit;
c) de procedure met betrekking tot het herhaalde asielverzoek dat klager op 15 juli 2009 namens en ten behoeve van de heer C. heeft ingediend, niet tot een goede afloop heeft gebracht;
d) in de zaak van de heer C. onmiskenbaar het zorgvuldigheidsvereiste niet in acht heeft genomen.
Volgens klager is verweerster persoonlijk aansprakelijk wegens het plegen van een onrechtmatige daad.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een tuchtrechtelijk belang respectievelijk het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. Daarom moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, M.F. Laning, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2016 verzonden.