Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:251
Zaaknummer
16-629/DH/DH
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing; klacht ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 25 oktober 2016
in de zaak 16-629/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 juni 2016 met kenmerk K009 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 30 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennisgenomen het e-mailbericht van klager van 23 juni 2016 met bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure inclusief voorlopige voorzieningen en nevenvoorzieningen bij de rechtbank Den Haag. Voorts heeft zij klager bijgestaan in een hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof Den Haag.
1.2 In haar opdrachtbevestiging van 20 april 2013 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht:
“(…) Ik heb tijdens het intakegesprek op 28 maart jl. met je besproken dat ik voor mijn werkzaamheden een toevoeging zal aanvragen (…). Voorts heb ik met je besproken dat de Raad voor rechtsbijstand aan het einde van de rechtsbijstand toetst of je de grenzen van het toelaatbaar vermogen voor de toevoeging gelet op de boedelverdeling overschrijdt. (…) Ik heb met je besproken dat je gelet op de overwaarde van de woning en de waarde van de kapitaalpolis die vrij komt deze vermogensgrens zult overschrijden en dat de toevoeging alsnog zal worden ingetrokken. Dat betekent dat ik tzt mijn werkzaamheden op basis van betaling in rekening zal brengen. (…) Ik hanteer in dit geval een relatiekortingstarief van € 175,- per uur (…) vermeerderd met 6% kantoorkosten en de BTW. (…) De Raad voor rechtsbijstand heeft de toevoeging afgegeven maar daarbij de hoogste eigen bijdrage vastgesteld van € 796,-. Er is uitgegaan van het inkomen over het peiljaar 2011. Je kunt een verlegging peiljaar naar 2013 aanvragen gelet op het verliesgevende karakter van de onderneming. Nu de toevoeging toch zal worden ingetrokken stel ik voor dat je je dit werk bespaart en de eigen bijdrage laat voor wat het is. Wanneer ik een declaratie zal versturen speelt de hoogte van de eigen bijdrage immers geen rol meer. (…)”
1.3 Verweerster heeft klager bij e-mail van 18 augustus 2014 als volgt bericht:
“(…) Ik stuur je nog de eigen bijdrage factuur voor het hoger beroep. Zoals je bekend wordt aan het eind van de zaak bekeken of er een resultaat is dat de toevoegingsgrens overschrijdt, in dat geval wordt de toevoeging door de Raad voor rechtsbijstand ingetrokken en verricht ik mijn werkzaamheden tegen een tarief van E 175,- ex kantoorkosten (…)”
1.4 Bij brief van 13 november 2014 heeft verweerster klager het volgende bericht:
“(…) Inmiddels heb je de declaratie voor de eigen bijdrage toevoeging voor het hoger beroep gehad. (…) Ook in hoger beroep geldt dat de Raad voor rechtsbijstand achteraf controleert of er aan het eind vermogen is boven het drempelbedrag toevoeging. Is dat het geval dan wordt de toevoeging ingetrokken en moet je alsnog ook voor de procedure bij de rechtbank mijn kosten zelf betalen. (…)”
1.5 In een e-mail van 15 november 2015 heeft verweerster klager als volgt bericht:
“(…) Je hebt aangegeven ermee akkoord te gaan dat mijn declaraties rechtstreeks kunnen worden betaald uit jouw aandeel dat bij de notaris wordt gedeponeerd. Ik stuur je in beide kwesties echtscheiding en hoger beroep een dezer dagen de declaraties en zal de notaris berichten over je akkoord. (…)”
1.6 Bij brief van 2 december 2015 heeft verweerster klager bericht dat vaststond dat klager per saldo meer zou ontvangen dan het heffingsvrije vermogen, zodat de toevoeging voor de beide procedures zou worden ingetrokken.
1.7 Verweerster heeft klager meermalen verzocht om haar declaraties te voldoen door middel van betaling via de notaris. Klager heeft geen uitvoering gegeven aan deze verzoeken.
1.8 Verweerster heeft de deken bij faxbrief van 31 december 2015 verzocht om advies omtrent haar voornemen beslag te leggen onder de notaris.
1.9 Bij brief van 4 januari 2016 heeft verweerster klager het volgende bericht:
“U heeft niet gereageerd op mijn brief van 2 december jl. waarin ik u heb verzocht om uiterlijk vrijdag 4 december jl. mij te bevestigen dat u instemt met betaling van de declaraties van mijn kantoor via notariskantoor (…) uit het bedrag dat u bij het transport van uw aandeel in de echtelijke woning zult ontvangen terzake de afwikkeling boedelscheiding. (…) Ik verzoek u en voorzover nog nodig sommeer ik u om het totaal bedrag van € 14.138,19 omgaand te voldoen op [rekeningnummer] ten name van [kantoor verweerster] (…). Blijft betaling uit dan zie ik mij genoodzaakt om gerechtelijke stappen te nemen ter incasso van het door u verschuldigde, zoals ik reeds in mijn brief van 2 december jl. heb aangekondigd. (…)”
1.10 De deken heeft verweerster bij brief van 5 januari 2016 als volgt bericht:
“(…) U bent voornemens conservatoir beslag te leggen op een aan uw cliënt, [klager], toekomend bedrag van ca. € 54.438,67, dat volgens uw informatie op 8 januari 2016 ter afwikkeling van de boedelscheiding door de wederpartij zal worden gestort onder de notaris. De reden van voornoemd beslag is gelegen in de omstandigheid dat uw cliënt, nadat hij zich daar volgens u aanvankelijk mee akkoord had verklaard, uiteindelijk niet heeft ingestemd met betaling van uw openstaande declaraties door de notaris. (…) Uit uw brief maak ik op dat er een declaratie ad € 14.318,19 openstaat. U hebt niet gesteld en uit de correspondentie in het dossier is mij niet gebleken dat de cliënt de hoogte van de declaraties heeft betwist. (…) Uitgaande van bovengenoemde feiten en omstandigheden lijkt mij dat er voldoende aanwijzingen zijn dat uw voornemen om conservatoire maatregelen te nemen niet lichtvaardig tot stand is gekomen. Hiermee heeft het in gedragsregel 27 lid 7 bedoelde overleg plaatsgevonden. (…)”
1.11 Op 14 januari 2016 heeft verweerster, na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter, conservatoir derdenbeslag gelegd onder de notaris voor een bedrag van EUR 18.613,64, bestaande uit de hoofdsom van EUR 14.318,19 en een bedrag van EUR 4.295,45 aan kosten.
1.12 Bij brief van 14 januari 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) klager in een echtscheidingsprocedure heeft bijgestaan op toevoegingsbasis, maar nu de zaak is afgerond allerlei extra bedragen bij klager in rekening brengt, terwijl zij volgens klager een vergoeding heeft ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand;
b) beslag heeft gelegd onder de notaris en daarbij misbruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie;
c) vanaf 2013 geen inkomensgegevens bij klager heeft opgevraagd.
3 VERWEER
Klachtonderdeel a
3.1 Verweerster acht dit klachtonderdeel onterecht. Bij het aannemen van de zaak heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij haar werkzaamheden vooralsnog op toevoegingsbasis zou verrichten en zij hem op betalende basis zou bijstaan wanneer het aan klager toekomende vermogen in het kader van de boedelverdeling, het voor de toevoeging geldende maximum zou overschrijden. Klager zou dan immers niet langer voor een toevoeging in aanmerking komen. Verweerster heeft klager hier meermalen op gewezen. Voor zover klager suggereert dat verweerster naast haar declaraties aanspraak maakt op een toevoegingsvergoeding, stelt verweerster dat zij klager in verschillende brieven duidelijk heeft gemaakt dat zij haar werkzaamheden bij overschrijding van het resultaatvrije vermogen niet onder de toevoeging kan declareren.
Klachtonderdeel b
3.2 Verweerster heeft conform gedragsregel 27 lid 7 de deken om advies gevraagd over haar voornemen om beslag te leggen onder de notaris. De deken heeft in zijn brief van 5 januari 2016 aangegeven dat er voldoende aanwijzingen waren dat het voornemen van verweerster om beslag te leggen, niet lichtvaardig tot stand was gekomen. Verweerster is derhalve van mening dat het haar vrijstond om beslag te leggen, zeker nu zij klager in meerdere brieven heeft gewezen op de gemaakte afspraken en hij haar verzoeken tot betaling via de notaris consequent heeft genegeerd.
Klachtonderdeel c
3.3 Voor wat betreft het verwijt dat verweerster vanaf 2013 geen inkomensgegevens bij klager zou hebben opgevraagd, voert verweerster aan dat het inkomen van klager vanaf 2013 niet relevant was, maar dat het enkel ging om de omvang van het vermogen dat klager aan het einde van de zaak zou toekomen.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a
4.1 Uit de onderhavige stukken, in het bijzonder de correspondentie zoals bedoeld onder 1.2, 1.3 en 1.4, volgt dat verweerster klager zowel in de procedure in eerste aanleg als in de appelprocedure tijdig heeft gewezen op de mogelijkheid dat de toevoeging zou worden ingetrokken en dat verweerster klager op betalende basis zou bijstaan. Hoewel klager stelt dat verweerster een vergoeding zou hebben ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand, heeft verweerster deze stelling gemotiveerd betwist. Klager heeft zijn standpunt niet nader onderbouwd. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b
4.2 Gedragsregel 27 lid 7 schrijft voor dat een advocaat, ter zake van nog niet in rechte vastgestelde vorderingen van hem op zijn cliënt, geen conservatoire maatregelen treft dan na overleg met de deken.
4.3 Uit de onder 1.10 opgenomen brief blijkt dat verweerster haar voornemen heeft voorgelegd aan de deken, die haar vervolgens heeft bericht dat zij reden had om ter verzekering van haar vordering beslag te laten leggen onder de notaris. Het was verweerster dan ook toegestaan om beslag te laten leggen. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat verweerster misbruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c
4.4 Verweerster heeft in het kader van de klachtprocedure toegelicht dat zij vanaf 2013 geen inkomensgegevens heeft opgevraagd omdat het inkomen van klager vanaf 2013 niet relevant was. Beslissend voor de vraag of klager voor een toevoeging in aanmerking kwam was zijn vermogen. Derhalve valt niet in te zien waarom verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in haar geheel kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 25 oktober 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 25 oktober 2016 verzonde.