Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-02-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:23

Zaaknummer

16-707/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door onvoldoende voortvarendheid te betrachten naar aanleiding van het verzoek van klager om een klacht in te dienen over het optreden van de politie, alsmede door na het verzenden van zijn eerste concept-klacht niet te verifiëren of klager dit concept daadwerkelijk had ontvangen en niet te rappelleren toen een reactie van klager uitbleef. De klacht is in zoverre gegrond. Verweerder heeft zowel in de klachtprocedure bij de deken als ter zitting van de raad erkend dat hij meer voortvarend had moeten handelen en zich bereid verklaard om namens klager alsnog een klacht over het optreden van de politie in te dienen. Gelet op de houding van verweerder, alsmede op de omstandigheid dat verweerder geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft, legt de raad geen maatregel op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 februari 2017

in de zaak 16-707/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 30 december 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 21 juli 2016 met kenmerk K323 2015 dk/ksl, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennis genomen van genoemde brief van de deken, alsmede van de door klager toegezonden nagekomen stukken, door de raad ontvangen op 28 november 2016 en 29 november 2016. Voorts heeft de raad kennis genomen van de door klager ter zitting van 12 december 2016 overgelegde stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 1 januari 2011 is klager door de politie aangehouden wegens verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Daarbij heeft zich een incident voorgedaan tussen klager en de politie. Klager heeft zich diezelfde maand tot verweerder gewend. Verweerder heeft klager op 17 januari 2011 een opdrachtbevestiging toegezonden, waarin hij heeft bevestigd klager te zullen bijstaan in de strafzaak en een klacht te zullen indienen over het optreden van de politie bij de aanhouding van klager.

2.2 Klager is in eerste en tweede aanleg veroordeeld. Verweerder heeft namens hem op 2 juli 2013 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 december 2012. Bij brief van 2 juli 2013 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“Uw commentaar heb ik ontvangen en gelezen en voor zover mogelijk verwerkt in de zaak. Maar in cassatie is er geen gelegenheid om de feiten nog eens naar voren te brengen. Het beperkt zich tot het klagen over een onjuiste uitleg door het Gerechtshof.

Bijgaand treft u aan een kopie van de schriftuur zoals ik deze heb ingediend bij de Hoge Raad. (…)”

2.3 Bij arrest van 21 januari 2014 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.

2.4 Bij brief gedateerd 21 augustus 2013, waarvan verweerder ter zitting van de raad heeft verklaard dat deze datering niet juist kan zijn en dat hij deze brief waarschijnlijk in februari 2014 heeft verzonden, heeft verweerder klager bericht dat het bij de Hoge Raad ingediende cassatieberoep negatief was uitgevallen. Voorts heeft hij klager het volgende bericht:

“(…) Blijft over de klacht over het politie-optreden. Nu de strafzaak definitief is, kan de commissie de klacht in behandeling nemen. Ik zal binnenkort een klacht opstellen en zal u daarover nog berichten. (…)”

2.5 Klager heeft verweerder bij brieven van 26 januari 2015 en 7 maart 2015 gevraagd naar de stand van zaken omtrent de klacht die verweerder namens klager zou indienen over het optreden van de politie. 

2.6 Verweerder heeft een eerste concept-klacht over het optreden van de politie opgesteld, gedateerd 25 juni 2015. Deze brief is door klager overgelegd in de klachtprocedure bij de deken.

2.7 Op 26 april 2016 heeft verweerder klager een tweede concept van de klacht over het optreden van de politie toegezonden.

2.8 Verweerder heeft tot op heden geen klacht ingediend over het optreden van de politie op 1 januari 2011.

2.9 Bij brief van 30 december 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.10 Bij brief van 29 juni 2016 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“U heeft ongetwijfeld het standpunt van de Deken ontvangen inzake u klachten. Aan het standpunt van de Deken op het onderdeel van het ‘niet reageren, niet bereikbaar zijn, ongelegen bellen’ en het onderdeel van de ‘cassatieschriftuur’ heb ik niets toe te voegen of op te merken. Dat heb ik wel op het 2e klachtonderdeel. De Deken meent dat ik u destijds bij het uitblijven van een reactie, een herinneringsbrief had moeten zenden. Dat had ik zelf al in mijn antwoord aan de Deken geschreven. Dat het zolang heeft geduurd voordat ik een concept van de klacht heb opgesteld, acht de Deken verwijtbaar. Ik had meer voortvarend te werk moeten gaan. De Deken heeft gelijk. Ik had u een herinneringsbrief moeten zenden en ik had voortvarend te werk moeten gaan. Ik bied u dan ook mijn verontschuldigingen aan. (…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) bij herhaling niet op de verzoeken van klager heeft gereageerd, bij herhaling onbereikbaar was en hij de keren dat hij wel terugbelde, ongelegen belde;

b) ten onrechte geen klacht over het optreden van de politie heeft ingediend;

c) op 2 juli 2013 de Hoge Raad heeft aangeschreven zonder voorafgaand overleg met en goedkeuring van klager betreffende de inhoud van de cassatieschriftuur.

4 VERWEER

Klachtonderdeel a

4.1 De stelling dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken van klager is onjuist. Er is regelmatig contact met klager geweest. Ook de klacht over de onbereikbaarheid acht verweerder onterecht. Via zijn vaste telefoonlijn met antwoordapparaat en via zijn mobiele telefoon met voicemail is verweerder bereikbaar voor zijn cliënten. Klager heeft nooit tegen verweerder gezegd dat hij klager op ongelegen momenten (terug)belde.

Klachtonderdeel b

4.2 Klager is uitvoerig en langdradig in zijn uitleg. Dat valt hem niet te verwijten, maar daarom was het comprimeren van de informatie van klager en het samenstellen van de klacht over het optreden van de politie niet eenvoudig. Verweerder geeft toe dat hij voortvarender had kunnen handelen. Het eerste concept van de klacht heeft hij bij brief van 25 juni 2015 aan klager gezonden. Dat was korte tijd voor verweerders vertrek naar het buitenland. Verweerder heeft op dat eerste concept nooit een reactie ontvangen. Hij heeft gedurende zijn verblijf in het buitenland nagelaten om klager een herinnering te zenden met het verzoek te reageren op het concept. Verweerder had er beter aan gedaan om na enige tijd een rappelbrief te zenden. Terug uit het buitenland is de zaak verweerder ontschoten. Dat  valt hem te verwijten en dat betreurt hij. Indien klager verweerder zijn opmerkingen op het tweede concept kenbaar maakt, zal verweerder de klacht aanpassen en deze – na goedkeuring door klager – alsnog indienen.

Klachtonderdeel c

4.3 In zijn brief van 2 juli 2013 heeft verweerder klager laten weten dat hij zijn commentaar had ontvangen, gelezen en voor zover mogelijk had verwerkt. Er heeft derhalve wel degelijk voorafgaand overleg met en goedkeuring door klager plaatsgevonden. Bij deze brief heeft verweerder een kopie van de cassatieschriftuur gevoegd. Klager heeft geen contact opgenomen met verweerder om duidelijk te maken dat hij het niet eens was met de inhoud van de schriftuur.

4.4 Verweerder heeft het arrest van de Hoge Raad uitvoerig aan klager toegelicht. Daarbij heeft verweerder er nogmaals op gewezen dat er bij de Hoge Raad geen gelegenheid is om feiten nog eens te benadrukken, maar dat het juist gaat om klagen over schending van rechtsregels of een onbegrijpelijke of onjuiste uitleg door het gerechtshof.

5 BEOORDELING

5.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

5.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder – kort gezegd – dat hij niet op verzoeken van klager reageerde, onbereikbaar was en hem op ongelegen momenten (terug)belde.

5.3 Verweerder heeft deze verwijten uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. De raad kan op basis van de onderhavige stukken de juistheid van deze verwijten niet vaststellen. Reeds daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.4 Verweerder erkent dat hij ten aanzien van het verzoek van klager om een klacht over het optreden van de politie in te dienen, onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Reeds na het arrest van 21 januari 2014 heeft verweerder klager laten weten dat hij op korte termijn een klacht zou opstellen. Het eerste concept van deze klacht, dat door klager in de klachtprocedure is ingebracht, dateert echter van 25 juni 2015. Niet valt te aanvaarden dat verweerder pas anderhalf jaar na zijn toezegging om een klacht over het optreden van de politie op te stellen, een concept-klacht aan klager heeft gezonden. Verweerder heeft de ontvangst door klager van de eerste concept-klacht bovendien niet geverifieerd, noch heeft hij ten aanzien van dat eerste concept gerappelleerd om een reactie te verkrijgen. Het handelen van verweerder heeft in zoverre niet voldaan aan de onder 5.1 bedoelde kwaliteitseisen.

5.5 Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel c

5.6 Uit het dossier blijkt dat verweerder klager bij brief van 2 juli 2013 een kopie heeft toegezonden van de door hem bij de Hoge Raad ingediende cassatieschriftuur. Uit de bewoordingen in deze brief (“Uw commentaar heb ik ontvangen en gelezen en voor zover mogelijk verwerkt in de zaak”) leidt de raad af dat verweerder klager in de gelegenheid heeft gesteld om het concept van commentaar te voorzien alvorens de schriftuur in te dienen bij de Hoge Raad. Ook dit laatste klachtonderdeel is daarom ongegrond. 

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door onvoldoende voortvarendheid te betrachten naar aanleiding van het verzoek van klager om een klacht in te dienen over het optreden van de politie, alsmede door na het verzenden van zijn eerste concept-klacht niet te verifiëren of klager dit concept daadwerkelijk had ontvangen en niet te rappelleren toen een reactie van klager uitbleef. Verweerder heeft zowel in de klachtprocedure bij de deken als ter zitting van de raad erkend dat hij meer voortvarend had moeten handelen en zich bereid verklaard om namens klager alsnog een klacht over het optreden van de politie in te dienen. Gelet op de houding van verweerder, alsmede op de omstandigheid dat verweerder geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft, legt de raad geen maatregel op.

7 GRIFFIERECHT

7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen a en c ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, M.F. Laning, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt , leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 13 februari 2017 verzonden.