Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-02-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:27
Zaaknummer
16-553/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 13 februari 2017
in de zaak 16-553/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 juli 2016 op de klacht van:
klager sub 1
klager sub 2
klager sub 3
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 12 augustus 2015, aangevuld bij brief van 21 augustus 2015, heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 30 mei 2016 met kenmerk R 2016/42 ml, door de raad ontvangen op 31 mei 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 27 juli 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 28 juli 2016 is verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief van 23 augustus 2016, door de raad ontvangen op 25 augustus 2016, heeft de gemachtigde van klagers namens klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van verweerder, de gemachtigde van klagers en klager sub 3.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 23 augustus 2016. Voorts heeft de raad kennis genomen van het zijdens klagers ingediende aanvullend verzetschrift van 26 augustus 2016 en de namens hen bij e-mailbericht van 28 november 2016 toegezonden nadere memorie.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klagers en hun wederpartij zijn, na de beëindiging van hun samenwerking in een vennootschap onder firma, reeds vele jaren verwikkeld in een juridisch geschil.
2.2 Tussen 1999 en 2003 hebben in drie instanties civiele procedures plaatsgevonden. Deze procedures zijn geëindigd met een arrest van de Hoge Raad d.d. 3 oktober 2003. In dit arrest is het door klagers ingestelde cassatieberoep verworpen.
2.3 Op 10 maart 2005 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben de rechtbank verzocht om de verdeling vast te stellen en een vereffenaar te benoemen.
2.4 Bij vonnis van 29 juni 2005 heeft de rechtbank Rotterdam een deskundigenonderzoek bevolen en verweerder als vereffenaar en deskundige benoemd.
2.5 In opdracht van de wederpartij van klagers heeft een accountant een rapport d.d. 26 april 2006 opgesteld. Dit rapport is aan verweerder toegezonden. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“Geachte [wederpartij van klagers],
Ingevolge uw opdracht hebben wij een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot uw vordering op [klagers] (…). (…) Uit ons onderzoek op de aan ons verstrekte bescheiden, waaronder administratie en betalingsbewijzen en correspondentie met de bewindvoerder inzake de surseance van [wederpartij van klagers], is gebleken dat de vordering van [wederpartij van klagers] op [klagers] kan worden gesteld op € 51.353 (…). Wij wijzen erop dat deze rapportage voor u, uw advocaat en de door de rechtbank benoemde vereffenaar is bestemd en niet aan anderen mag worden verstrekt, zonder onze uitdrukkelijke toestemming vooraf. (…)”
2.6 Op 21 oktober 2008 heeft verweerder, nadat hij inmiddels toestemming had gekregen om het rapport alsnog aan klagers te verstrekken, de toenmalige advocaat van klagers een kopie van het rapport van de accountant toegezonden, met het verzoek aan te geven hoeveel tijd hij wenste voor het geven van een reactie op het rapport.
2.7 Op 11 april 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden waarbij aan de orde is gesteld de voortgang in de vereffening van de ontbonden vennootschap onder firma. Op voorstel van de rechter is een aantal afspraken gemaakt met partijen en verweerder over de wijze waarop de afwikkeling van het definitieve deskundigenbericht verder diende plaats te vinden.
2.8 Klagers hebben bij brief van 24 mei 2013 verzocht om verweerder als vereffenaar en deskundige te ontslaan en een andere deskundige te benoemen. Bij vonnis van 29 januari 2014 heeft de rechtbank Rotterdam dit verzoek afgewezen.
2.9 Verweerder heeft vervolgens bij de rechtbank Rotterdam zijn deskundigenbericht d.d. 6 november 2014 ingediend.
2.10 Op 27 maart 2015 heeft verweerder zijn declaratie ter hoogte van EUR 12.733,- tezamen met een urenspecificatie ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Uit de urenspecificatie volgt dat verweerder telefonisch contact heeft gehad met de toenmalige advocaat van klagers en de advocaat van de wederpartij. Ook blijkt uit de specificatie dat verweerder besprekingen heeft gehad met de wederpartij en diens advocaat en accountant.
2.11 Bij brief van 12 augustus 2015, aangevuld bij brief van 21 augustus 2015, heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder. In deze brief heeft hij de deken verzocht om de klacht in behandeling te nemen, te onderzoeken en gegrond te verklaren, althans door te geleiden naar de raad van discipline. De deken heeft, conform het bepaalde in artikel 46c lid 4 Advocatenwet, de behandeling van de klacht overgedragen aan de waarnemend deken, teneinde elke schijn van partijdigheid te vermijden nu verweerder een voormalige kantoorgenoot van de deken is.
2.12 De gemachtigde van klagers heeft de (waarnemend) deken verzocht de behandeling van de klacht over te dragen aan een deken uit een ander arrondissement. De (waarnemend) deken heeft dit verzoek niet ingewilligd.
2.13 Verweerder heeft zich bij brief van 21 september 2015 tegen de klacht verweerd.
2.14 Op 28 april 2016 heeft de waarnemend deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.
2.15 Bij brief van 13 mei 2016 heeft de gemachtigde van klagers de deken verzocht het klachtdossier door te zenden naar de raad van discipline.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, in zijn hoedanigheid van rechtbankdeskundige en vereffenaar, heimelijk overleg heeft gevoerd met de wederpartij en/of diens advocaat en/of boekhouder. Voorts heeft de wederpartij van klagers, buiten hun medeweten, aan verweerder een specificatie van zijn vordering op klagers overgelegd, welke informatie verweerder pas tweeënhalf jaar later aan klagers heeft bekendgemaakt.
3.2 In het verzet hebben klagers hun bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Hetgeen de gemachtigde van klagers na de voorzittersbeslissing en ter zitting heeft aangevoerd, doet niet aan dit oordeel af.
5.2 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, M.F. Laning, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 13 februari 2017 verzonden.