Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:259
Zaaknummer
16-011/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De raad maakt gebruik van zijn bevoegdheid om de klacht ambtshalve aan te vullen ex artikel 46d, lid 9, Advocatenwet. Verweerder heeft een e-mailbericht gezonden aan de leden van de gemeenteraad alwaar klager wethouder is. De strekking van dit bericht is dat er aandacht gevestigd wordt op een schijn van belangenverstrengeling bij klager als wethouder, inzake diens bemoeienis met een recreatiepark. Gesteld noch gebleken is dat verweerder met het versturen van dit bericht enig redelijk doel heeft gediend. Dat verweerder ‘geruchten’ onderzocht wilde zien, rechtvaardigt immers nog niet dat verweerder zijn e-mail, in de door hem gebezigde bewoordingen, ter kennis van de gemeenteraad heeft gebracht. Verweerder weet, althans had kunnen weten, dat een dergelijk bericht in een plaatselijk kennelijk gevoelige kwestie, gericht aan een openbaar orgaan, in de openbaarheid zou komen, met - zelfs bij naderhand blijkende onjuiste inhoud van de ‘geruchten’ - mogelijk reputatieschade voor de wethouder als gevolg. Het ambtshalve aangevulde klachtonderdeel is daarmee gegrond. De raad overweegt voorts dat verweerder op klagers verzoek tot rectificatie in had moeten gaan en het bericht minst genomen vervolgens, toen de juiste feiten en omstandigheden aan verweerder bekend waren, had dienen te rectificeren. De klacht is in zoverre eveneens gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 28 november 2016
in de zaak 16-011/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 februari 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 22 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 4 januari 2016 met kenmerk K222 2015 dk/ksl, door de raad ontvangen op 7 januari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 2 februari 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 3 februari 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 25 februari 2016, door de raad ontvangen op 29 februari 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 september 2016 in aanwezigheid van klager, diens gemachtigde [gemachtigde] en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Klager is van 1993 tot mei 2006 en van november 2010 tot heden wethouder (geweest) van de [gemeente X]. Voorts is hij bestuurslid geweest van de toenmalige [bank Y]. Deze bestuursfunctie heeft hij per 1 april 2006 neergelegd, toen deze [bank] ophield te bestaan en geen financieringen meer verstrekte.
2.2 Op 20 april 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van [gemeente X] aan de toenmalig exploitant van het perceel aan de [adres] te [plaatsnaam] vergunning verleend voor het bouwen van een motelbedrijf, omvattende een hoofdgebouw tevens logeergebouw, een dienst/-bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken (120 bungalows).
2.3 Op 30 augustus 2007 is door de [bank] regio Schiphol aan [B.V.] de lening c.q. hypotheek verstrekt ten behoeve van de bouw van het boven vermelde recreatiepark met vakantiebungalows, welke lening door het hoofdkantoor van de [bank] te Utrecht is gefiatteerd.
2.4 De gemeenteraad heeft op 19 december 2013 voor het gehele terrein van [B.V.] de beheersverordening [naam beheersverordening] vastgesteld.
2.5 Op 17 april 2015 heeft de bestuursrechter in de Rechtbank Den Haag vonnis gewezen in een geschil tussen de [maatschappij] te [gemeente X], waarvoor verweerder als gemachtigde is opgetreden, en het college van burgemeester en wethouders van [gemeente X]. In deze procedure was aan de orde het besluit van het college om niet tot handhaving over te gaan jegens [recreatiepark].
De rechtbank concludeerde dat er geen gerechtvaardigde reden is om van handhavend optreden af te zien. Tegen deze uitspraak heeft de gemeente hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.6 Op 9 juli 2015 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de leden van de gemeenteraad van de [gemeente X], waarin wordt gerefereerd aan klager in zijn hoedanigheid van wethouder. Dit e-mailbericht is ook gepubliceerd op de [website over de gemeente X].
2.7 Het bedoelde e-mailbericht bevat onder meer de volgende passage:
‘[…] Het blijft overigens de vraag hoe het heeft kunnen gebeuren dat in strijd met het vigerende bestemmingsplan en de beheersverordening een recreatiepark met maar liefst 90 vakantiebungalows uit de grond is gestampt en dat het college daartegen al die jaren niet is opgetreden. Er gaan geruchten dat dit wellicht te maken zou hebben met het feit dat de verantwoordelijk wethouder in deze periode niet alleen wethouder was, maar tevens lid was van het bestuur van de [bank] ([bank Y]), welke [bank] toevallig ook de bank was die tot twee maal toe een forse financiering aan [recreatiepark] heeft verstrekt. Het zou naar mijn mening in het belang van de betrouwbaarheid van het openbaar bestuur in zijn algemeenheid en de [gemeente X] politiek in het bijzonder zijn om deze schijn van belangenverstrengeling te onderzoeken, zodat met dat gerucht definitief kan worden afgerekend. Anders blijft dit gerucht maar opspelen.’
2.8 Bij brief van 22 augustus 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zich in zijn e-mailbericht van 9 juli 2015 onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klager. De klacht heeft in het bijzonder betrekking op de onder 2.7 genoemde passage;
b) daarnaast is de inhoud van het bericht in strijd met de waarheid, die verweerder kende althans behoorde te kennen. Verweerder heeft immers zelf een link aan zijn bericht toegevoegd naar een publicatie waaruit blijkt dat klager reeds in 2006 is teruggetreden als bestuurslid van de toenmalige [bank Y], terwijl het ‘uit de grond stampen’ pas een aanvang heeft genomen in 2007, toen klager bovendien nog geen wethouder was;
c) voorts heeft verweerder geweigerd om op verzoek van klager over te gaan tot rectificatie van zijn e-mailbericht van 9 juli 2015 en heeft hij in dat e-mailbericht ten onrechte niet vermeld dat hij dat bericht namens een cliënt, met name [naam cliënt verweerder], schreef.
3.2 Blijkens het verzetschrift, zoals ter zitting toegelicht, kan klager zich niet verenigen met de beslissing van de voorzitter. Verweerder heeft een feit geponeerd waarvan hij wist dat het in strijd met de waarheid was en had dat minstens desgevraagd moeten rectificeren.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat van onrechtmatig of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Hij betwist dat hij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. Hij heeft slechts namens zijn cliënte de aandacht van de leden van de gemeenteraad gevraagd voor hardnekkige geruchten. In de onder 2.7 genoemde passage heeft hij geen beschuldigingen aan het adres van klager geuit en wordt ook niet gesteld dat sprake zou zijn van belangenverstrengeling. Verweerder heeft in de e-mail enkel aangegeven dat er geruchten in die richting gaan en dat het wellicht verstandig zou zijn om onderzoek naar deze geruchten te doen. Daarbij heeft hij de leden van de gemeenteraad vanzelfsprekend moeten informeren over de aard van de geruchten, omdat zij anders niet zouden weten wat er precies onderzocht zou moeten worden.
4.2 Dat zijn e-mail aan de leden van de gemeenteraad onderwerp is geweest van een publicatie op de [website over de gemeente X] kan verweerder niet worden verweten, maar is het gevolg van het feit dat de leden van de gemeenteraad kennelijk niet vertrouwelijk met de e-mail zijn omgesprongen. In verband met het feit dat bij de openbare raadsvergadering ook de pers aanwezig was, heeft dit geresulteerd in een publicatie op de website [website over de gemeente X].
5 BEOORDELING
5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdelen a) en b)
5.2 De raad gaat er vanuit dat verweerder met het gebruik van het woord ‘feit’ in het e mailbericht van 9 juli 2015 niet meer of minder heeft bedoeld dan de ‘omstandigheid’ en volgt hiermee klager niet in zijn stelling dat verweerder een (juridisch) feit heeft geponeerd. Reeds hiermee is het verzet tegen klachtonderdeel b ongegrond.
5.3 Met de voorzitter is ook de raad van oordeel dat de inhoud van het door verweerder verstuurde e-mailbericht, dat gericht was aan de leden van de gemeenteraad, ‘sec’ niet onnodig grievend is jegens klager. De raad acht de bewoordingen niet van dien aard dat gezegd moet worden dat verweerder daarmee de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden. Het verzet tegen dit klachtonderdeel is ongegrond, met dien verstande dat de raad in het hiernavolgende zal ingaan op de strekking van het bericht.
Ambtshalve aangevulde klachtonderdeel
5.4 Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen maakt de raad gebruik van zijn bevoegdheid om de klacht ambtshalve aan te vullen ex artikel 46d, lid 9, Advocatenwet. De raad overweegt daartoe als volgt.
5.5 De raad beoordeelt ambtshalve of verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend en overweegt daartoe als volgt.
5.6 Verweerder heeft het betreffende e-mailbericht gestuurd aan de leden van de gemeenteraad van [gemeente X], alwaar klager wethouder is. De gemeenteraad dient het handelen van een wethouder te controleren. De raad stelt vast dat de strekking van het bericht van verweerder is, dat er aandacht gevestigd wordt op een schijn van belangenverstrengeling bij klager als wethouder, inzake diens bemoeienis met [recreatiepark]. Gesteld noch gebleken is dat verweerder met het versturen van dit bericht met deze strekking enig redelijk doel heeft gediend. Dat verweerder ‘geruchten’ onderzocht wilde zien, rechtvaardigt immers nog niet dat verweerder zijn e-mail, in de door hem gebezigde bewoordingen, ter kennis van de gemeenteraad heeft gebracht. Verweerder weet, althans had kunnen weten, dat een dergelijk bericht in een plaatselijk kennelijk gevoelige kwestie, gericht aan een openbaar orgaan, in de openbaarheid zou komen, met - zelfs bij naderhand blijkende onjuiste inhoud van de ‘geruchten’ - mogelijk reputatieschade voor de wethouder als gevolg. Dat verweerder de gevolgen, te weten dat de pers het bericht onder ogen heeft gekregen en dat het is gepubliceerd, niet heeft gewild en ook niet had kunnen voorzien en dat hem dat niet kan worden verweten, volgt de raad dan ook niet. De gemeenteraad is immers een publiekelijk orgaan dat juist de geluiden uit de samenleving gebruikt in haar controlerende taak. Dit had verweerder daarmee kunnen en moeten voorzien.
5.7 De raad is van oordeel dat verweerder, gelet op het hiervoor overwogene, niet is gebleven binnen de bandbreedte van acceptabel professioneel gedrag en dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit ambtshalve aangevulde klachtonderdeel is daarmee gegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.8 De raad is gelet op voornoemde gegrondverklaring van oordeel dat verweerder op klagers verzoek in had moeten gaan en het bericht minst genomen vervolgens, toen de juiste feiten en omstandigheden aan verweerder bekend waren, had dienen te rectificeren. De inhoud van het bericht en alle commotie er omheen moet onaangenaam voor klager zijn geweest en heeft hem, naar hij onweersproken heeft gesteld, als wethouder bovendien geschaad. Het verzet en dit klachtonderdeel zijn daarmee gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is, alle omstandigheden in aanmerking nemende, van oordeel dat volstaan kan worden met de maatregel van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer “16-011/DH/DH”.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet tegen de klachtonderdelen a en b ongegrond;
- verklaart het verzet tegen het klachtonderdeel c gegrond;
- verklaart het klachtonderdeel c en het ambtshalve aangevulde klachtonderdeel gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2016 verzonden.