Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:9

Zaaknummer

17-051

Inhoudsindicatie

Wrakingsbeslissing. De raad verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van twee tuchtrechters/ advocaat-leden. Op grond van artikel 513 lid 1 Sv dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker tot wraking bekend zijn. Gelet op de door verzoekers geschetste gang van zaken dat ook indien de zaak achter gesloten deuren was behandeld verweerders ook zouden worden gewraakt, hadden verzoekers hun wrakingsverzoek voorafgaand aan de zitting of direct bij aanvang van de zitting kunnen en ook moeten doen, hetgeen zij niet hebben gedaan. Naar het oordeel van de raad hebben verzoekers de door hen aangevoerde wrakingsgrond, wat daar inhoudelijk ook van zij, aanvankelijk achter de hand gehouden om dit op enig moment, afhankelijk van de ontwikkelingen in de procedure, als wrakingsgrond naar voren te brengen. Daarvoor leent zich het wrakingsmiddel niet.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 februari 2017

in de zaak 17-051

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

 

[.....]

verzoekers

tegen

mr. P.H.F. Yspeert, hierna verder: Yspeert

en

mr. M.A. Pasma, hierna verder: Pasma

tezamen ook: verweerders

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad is een klacht van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland  aanhangig tegen verzoekers met zaaknummer 16-1052. Tijdens de op 13 januari 2017 in het openbaar gehouden behandeling van deze dekenklacht hebben verzoekers verweerders gewraakt. Naar aanleiding van deze wraking is de behandeling van genoemde zaak gestaakt waarna een wrakingskamer is samengesteld.

1.2    De wrakingskamer, bestaande uit mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker en G.E.J. Kornet, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier, heeft in een openbare zitting te Zwolle op 7 februari 2017 het wrakingsverzoek van verzoekers behandeld. Aldaar zijn namens verzoekers verschenen mrs. [naam] en [naam], bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerders. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling van de gemachtigde van verzoekers zijn aangehecht.

1.3    De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:

-    het proces-verbaal van de op 13 januari 2017 in het openbaar gehouden behandeling van de klacht met zaaknummer 16-1052 van de deken tegen verzoeker, waarin het wrakingsverzoek van verzoekers jegens verweerders is opgenomen;

-    de schriftelijke reactie van Yspeert van 23 januari 2017, ontvangen op 24 januari 2017;

-    de schriftelijke reactie van Pasma van 24 januari 2017, ontvangen op 25 januari 2017;

-    de e-mail van 4 februari 2017 om 11:37 uur van de gemachtigde van verzoekers, met bijlagen en een link naar een film op youtube.

 

2    VERZOEK OM WRAKING

2.1    Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de dekenklacht op 13 januari 2017, alsmede de toelichting van de gemachtigde van verzoekers tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, zijn de gronden voor wraking als volgt:

Ten aanzien van Yspeert:

-    het voormalige kantoor van Yspeert, waar hij partner was, heeft deelgenomen aan acties in de aardbevingsproblematiek. Er zou bij zijn kantoor een stichting worden opgericht om een kort geding te laten plaatsvinden indien er voldoende belangstelling van gedupeerden was, maar deze actie bleek niet succesvol. Het ging hier om een soortgelijke ‘class action’ als die van het kantoor van verzoekers, die  zeer succesvol blijkt te zijn. Yspeert kan dan ook nooit onbevooroordeeld over juist deze constructie oordelen;

-    tijdens een nieuwjaarsborrel van de [naam] begin 2017 heeft Yspeert, in aanwezigheid van een collega, mr. [A], met de voorzitter van de stichting [X], de heer [Y], gesproken. Tijdens dat gesprek heeft Yspeert volgens de heer [Y] gezegd dat hij in de raad van discipline zat, de zaak tegen verzoekers behandelde, en dat hij niet zo veel bezwaar had tegen een no cure no pay afspraak, maar dat het de vraag was of de regelgeving dat zou toestaan. Yspeert had meteen toen hij bekend werd met de functie van de heer [Y] als voorzitter van de stichting [X] het gesprek met hem moeten beëindigen. Dat heeft hij echter niet gedaan, zelfs niet nadat mr. [A] -blijkens de door Yspeert overgelegde verklaring van haar- hem had aangeraden om niet inhoudelijk over de lopende tuchtzaak te spreken. Gelet op de functie van Yspeert had het gesprek nimmer mogen plaatsvinden. Yspeert heeft hierdoor in elk geval de schijn van partijdigheid gewekt.

Ten aanzien van Pasma:

-    het kantoor [naam] heeft in de tijd dat Pasma daar als partner werkzaam was in 2013 een zelfde soort class action met een soortgelijke constructie als die van verzoekers willen opstarten, tegen de NAM; in 2012 hebben zij ook met eenzelfde constructie willen procederen over van overheidswege opgelegde langstudeerboetes. Ondanks dat [naam kantoor] aangaf hiervoor veel belangstelling te verwachten, bleek het niet succesvol te zijn, terwijl de class action constructie van verzoekers juist wel succesvol blijkt te zijn. Dat Pasma begin 2013 had aangekondigd om het kantoor [naam] te zullen verlaten en dit per januari 2014 heeft gedaan, is niet relevant omdat zij zowel in 2012 als in 2013 als partner medebepalend en verantwoordelijk was voor het te voeren kantoorbeleid aldaar. Gelet hierop hebben verzoekers geen vertrouwen in een objectieve en onbevooroordeelde beoordeling van Pasma over de kern van de dekenklacht tegen verzoekers.

 

3    VERWEER

Van Yspeert:

3.1    Yspeert erkent dat zijn voormalige kantoor enkele jaren geleden het idee heeft gehad minstens 100 belanghebbenden te verenigen voor een gezamenlijke actie tegen de aan de NAM verleende vergunning voor gaswinning. Die actie was niet succesvol en is daarom niet doorgegaan. Yspeert betwist dat daardoor aan zijn zijde sprake zou kunnen zijn van partijdigheid ten aanzien van de vraag of de constructie die verzoekers voor de collectieve actie hanteren geoorloofd is of niet.

3.2    Voorts betwist Yspeert gemotiveerd dat hij zich op enige manier partijdig heeft betoond door tijdens de nieuwjaarsbijeenkomst van de [naam] met de voorzitter van de Stichting [X] te praten. Tot het moment dat de voorzitter hem op die bijeenkomst aansprak, kende hij hem niet. Inhoudelijk heeft Yspeert niet over de dekenklacht tegen verzoekers met hem gesproken, zoals ook blijkt uit de door hem overgelegde schriftelijke verklaring van mr. [A] over dat gesprek.

3.3    Ter zitting heeft Yspeert zich aangesloten bij het verweer van Pasma dat het wrakingsverzoek van verzoekers op grond van 513 Sv als tardief gedaan niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het wrakingsverzoek was al lang voor de zitting van 13 januari 2017 voorbereid door verzoekers en desondanks niet voor de zitting gedaan. Daarmee is gewacht totdat de verschillende verzoeken van verzoekers ter zitting zijn afgewezen.  Daarbij wijst Yspeert erop dat, anders dan verzoekers betogen, de beslissing op het verzoek om de dekenklacht met gesloten deuren te behandelen na een schorsing is afgewezen door de voltallige raad, niet door de voorzitter.

Van Pasma:

3.4    Als primair verweer stelt Pasma dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in het verzoek tot wraking en zij voert daartoe het volgende aan.

3.5    Bij brief van de griffie van de raad van 20 december 2016 zijn verzoekers opgeroepen voor de zitting van 13 januari 2017 en werd de samenstelling van de raad voor de zitting bekend gemaakt. Bij brief van 29 december 2016 hebben verzoekers onder meer op grond van art. 49 lid 11 Advocatenwet het verzoek gedaan de behandeling van de dekenklacht achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. In die brief is tevens door verzoekers aangegeven dat er geen vertrouwen bestond in de onafhankelijkheid van de leden-advocaten die kantoor houden in de arrondissementen waarin ook verzoekers kantoorhouden en werd het verzoek gedaan om de raad samen te stellen uit leden-advocaten die kantoorhouden in Gelderland. Tot slot werd in die brief (opnieuw) verzocht de dekenbezwaren niet-ontvankelijk te verklaren op grond van art. 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet. Bij brief van 3 januari 2017 is namens de voorzitter van de behandelende raad aan verzoekers meegedeeld dat de raad ter zitting zou beslissen op het verzoek om de zaak met gesloten deuren te behandelen en ook pas dan een beslissing zou nemen aangaande de ontvankelijkheid. Het verzoek aangaande de samenstelling van de raad is niet gehonoreerd.

3.6    Op 13 januari 2017 is de behandeling ter zitting aangevangen met het (herhaald) verzoek van verzoekers om de behandeling achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Dit verzoek is - nadat het achter gesloten deuren was toegelicht – na beraad door de raad afgewezen. Vervolgens is de behandeling van de zaak voortgezet en is door de raad een afwijzende beslissing gegeven op het verzoek de dekenbezwaren niet-ontvankelijk te verklaren in verband met een door verzoekers gestelde termijnoverschrijding.

3.7    Pas daarna zijn verweerders gewraakt en daarmee tardief volgens Pasma. Indien verzoekers daadwerkelijk geen vertrouwen hadden in haar onpartijdigheid, dan gold dat argument reeds voor de zitting en had het volgens haar voor de hand gelegen om het wrakingsverzoek voorafgaand aan de behandeling of direct bij aanvang van de behandeling ter zitting te doen teneinde Pasma niet mee te laten beslissen over de eerdere, preliminaire, verzoeken. Pas na afwijzing van deze verzoeken door de raad ter zitting zijn Pasma en Yspeert gewraakt, hetgeen vragen bij haar oproept over de geloofwaardigheid van de door verzoekers aangevoerde grond voor het wrakingsverzoek.

3.8    Wat betreft de aangevoerde grond voor het wrakingsverzoek betwist Pasma op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij eventuele plannen van haar voormalige kantoor om namens aardbevingsgedupeerden te procederen tegen de NAM. Voorts betwist zij dat zij betrokken was bij de actie in 2012 van haar toenmalige kantoor ten aanzien van de langstudeerboete.

3.9    Van feiten of omstandigheden waardoor haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden is dan ook geen sprake.

 

4    BEOORDELING VAN HET VERZOEK

4.1    Op grond van art. 47 lid 2 Advocatenwet in verbinding met art. 512-519 Wetboek van Strafvordering kan een lid van de raad van discipline worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de tuchtrechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2    Uitgangspunt daarbij is dat een lid van de raad moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens verzoeker of verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker of verzoekers objectief gerechtvaardigd is.

4.3    Op grond van het bepaalde in art. 513 lid 1 Wetboek van Strafvordering moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot partijdigheid zouden kunnen leiden, aan de verzoeker bekend zijn geworden. Met dat verzoek dient dus niet te lang worden gewacht. De wrakingskamer overweegt in dat verband  als volgt.

4.4    Tijdens de zitting bij de wrakingskamer is namens verzoekers verklaard dat verzoekers kort voorafgaand aan die zitting bij de raad al het voornemen hadden om verweerders ter zitting te wraken. Verzoekers hebben daarmee nog even gewacht omdat verzoekers eerst wilden weten of hun verzoek om de zaak met gesloten deuren te behandelen zou worden gehonoreerd. Ook indien de zaak vervolgens achter gesloten deuren zou worden behandeld, zouden verweerders worden gewraakt, aldus de gemachtigde van verzoekers. Gelet op de door verzoekers geschetste gang van zaken hadden verzoekers hun wrakingsverzoek echter voorafgaand aan de zitting of direct bij aanvang van de zitting kunnen en ook moeten doen, derhalve niet pas op een moment tijdens de zitting waarop de raad al op het verzoek tot een behandeling achter gesloten deuren en het niet-ontvankelijkheidsverweer van verzoekers in verband met een door hen gestelde termijnoverschrijding had beslist. In zoverre verzoekers al worden gevolgd in hun betoog dat zij het wrakingsverzoek achter gesloten deuren wilden doen en daarom eerst  de beslissing van de raad daarop wilden afwachten, hadden zij in ieder geval direct na die beslissing hun verzoek tot wraking kunnen en ook moeten doen, hetgeen zij niet hebben gedaan. In plaats daarvan hebben zij, hoewel zij al enige tijd bekend waren met de door hen aangevoerde grond voor wraking, eerst een niet-ontvankelijkheidsverweer in verband met een door hen gestelde termijnoverschrijding afgewacht en hebben zij pas na een afwijzende beslissing daarop het wrakingsmiddel ingezet. Dit is te laat. Het lijkt erop dat  de reden voor verzoekers voor het wrakingsverzoek is gelegen in de daaraan voorafgaande reeks van voor hen onwelgevallige beslissingen van de raad, en niet in de door verzoekers aangegeven grond. De gang van zaken laat zich immers niet op een andere wijze logisch verklaren, althans hebben verzoekers daarvoor geen andere logische verklaring gegeven. Daarvan uitgaande hebben verzoekers de door hen aangevoerde wrakingsgrond, wat daar inhoudelijk ook van zij, aanvankelijk achter de hand gehouden om dit op enig moment, afhankelijk van de ontwikkelingen in de procedure, als wrakingsgrond naar voren te brengen. Daarvoor leent zich het wrakingsmiddel niet. Het voorschrift in artikel 513 lid 1 Sv om het wrakingsverzoek  te doen zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn, is er mede op gericht dit te voorkomen.

4.5    Op grond van het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat verzoekers mitsdien niet-ontvankelijk zijn in het wrakingsverzoek.

 

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het tegen de mrs. P.H.F. Yspeert en M.A. Pasma gerichte wrakingsverzoek van 13 januari 2017.

 

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker en G.E.J. Kornet, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 februari 2017.

 

griffier                                                          voorzitter

 

Verzonden 21 februari 2017.