Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:295
Zaaknummer
15-633
Inhoudsindicatie
Verweerster heeft de belangen van klager met voldoende zorg behartigd en mocht als naamgever van het kantoor op grond van kantoorbeleid de verdere behandeling van een zaak van een zieke collega opschorten in afwachting van betaling van de eigen bijdrage door klager. Klacht gegrond.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 19 december 2016
in de zaak 15-633
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 15 juni 2015 (de ondertekende versie is op 20 juli 2015 ontvangen) heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 3 december 2015 met kenmerk RvT 15-002/TRC/ml, door de raad ontvangen op 4 december 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is, na verzochte aanhouding, behandeld ter zitting van de raad van 26 september 2016 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster of haar kantoorgenoten hebben in diverse zaken de belangen van klager behartigd.
2.2 Per brief van 11 juli 2014 heeft verweerster aan klager in de zaak OM Cassatie laten weten dat er nog voor 23 juli 2014 een klacht bij het EHRM door klager kan worden ingediend en dat zij klager daarvoor tijdig hebben doorverwezen naar [naam] Advocaten (hierna: S. Advocaten), omdat zij als kantoor dit soort klachten niet doen.
2.3 Per brief van 8 oktober 2014 heeft verweerster aan klager in de zaak ‘Goede Stede’ het volgende laten weten:
“Met verwijzing naar het telefoongesprek, welke u vorige week met mijn secretaresse heeft gevoerd, bericht ik u hierbij in tegenstelling tot hetgeen u stelt, dat door het op 24 april jl. ondertekenen van de toevoegingsaanvraag u mr. [Van P.] de opdracht gegeven heeft een nieuwe zaak voor u op te starten. Naar aanleiding hiervan heeft u een brief van mr. [ van P.] ontvangen. Zoals u bekend, is bij het opstarten van een nieuwe zaak te allen tijde een eigen bijdrage door cliënt, in dit geval door u, verschuldigd, ook wanneer dit niet tot een procedure zal leiden. (afkortingen-raad)
Omdat in uw dossier thans nog geen sprake is van het voeren van een nieuwe procedure zal ik het bij u in rekening gebrachte voorschot griffierechtkosten middels bijgaande creditnota crediteren, (…).
In het vertrouwen dat u over zult gaan tot betaling van de aan u opgelegde eigen bijdrage, verblijf ik.”
2.4 Blijkens een telefoonnotitie van 13 oktober 2014 van de secretaresse van verweerster heeft klager laten weten de eigen bijdrage te zullen betalen en na de vakantie van verweerster de zaak met haar op te willen pakken.
2.5 Per e-mail van 20 maart 2015 heeft mr. G. aan verweerster bevestigd dat klager hem heeft verzocht om de zaak tegen Goede Stede verder te behandelen en heeft mr. G. in dat kader aan verweerster verzocht om toezending van de toevoeging, de urenspecificatie en bij voorkeur het dossier in deze kwestie.
2.6 Per brief van 20 maart 2015 heeft verweerster aan mr. G. de originele stukken in de zaak Goede Stede toegezonden en de originele toevoeging met urenspecificatie.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
1) onjuiste informatie te verschaffen aan de door het kantoor van verweerster geadviseerde advocaat van S. Advocaten in verband met een mogelijke beklagprocedure van klager in zijn strafzaak;
2) onvoldoende te communiceren met klager ten aanzien van de vordering op mevrouw D., nadat die vordering door verweerster ter incasso aan de deurwaarder is aangeboden;
3) als baas van het kantoor de behartiging van de belangen van klager in de zaak tegen Goede Stede van haar kantoorgenoot, mr. Van P., in 2014 niet op adequate wijze van hem te hebben overgenomen na gebleken ziekte van mr. Van P.;
4) te weigeren om aan de opvolgend advocaat van klager in de zaak tegen Goede Stede, mr. G., het volledige dossier af te geven;
5) haar geheimhoudingsplicht jegens klager te schenden door vertrouwelijke correspondentie - zijn brief van 16 mei 2015 aan verweerster - aan de politie af te geven.
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel 1) voert klager aan dat hij in een strafzaak ten onrechte is veroordeeld waardoor hij een beklagprocedure bij het Europese Hof wilde starten. Daarvoor is klager door verweerster naar S. Advocaten verwezen. Klager kreeg van dat kantoor het verzoek de aan gefinancierde rechtsbijstand verbonden eigen bijdrage te voldoen. Omdat het voor klager ging om een onbegrijpelijk hoog bedrag, heeft hij het kantoor gebeld en daar bleek dat de toevoegingsaanvraag was gebaseerd op onjuiste informatie over de gezinssamenstelling van klager. Die onjuiste informatie kan volgens klager alleen door verweerster aan dat kantoor zijn verschaft, omdat hij zelf daarvoor nog geen contact met hen heeft gehad. Als gevolg hiervan is klager met S. advocaten gestopt en heeft hij zijn beklagprocedure niet meer tijdig kunnen doen.
3.3 In klachtonderdeel 2) stelt klager dat het kantoor van verweerster een vonnis van € 5.000,- op mevrouw D. ter incasso aan de deurwaarder heeft gegeven. De incasso bleef zonder succes. Klager heeft het deurwaarderskantoor in rechte betrokken, waarbij het deurwaarderskantoor deels in het ongelijk is gesteld. In die procedure kwam naar voren dat ook verweerster in haar communicatie jegens klager en het deurwaarderskantoor was tekortgeschoten.
3.4 Wat betreft klachtonderdeel 3) stelt klager dat verweerster als baas van het kantoor adequaat had moeten ingrijpen en de zaak van klager tegen Goede Stede had moeten overnemen, toen haar eind april 2014 duidelijk was dat haar kantoorgenoot, mr. Van P., ziek was en de zaak voor klager niet meer naar behoren kon doen. Voorts verwijt klager verweerster dat zij hem pas na zijn telefoontje in oktober 2014 van de ziekte van mr. Van P. op de hoogte heeft gesteld, en niet op eigen initiatief al in april 2014.
3.5 Volgens klager weigert verweerster, zo verwijt hij haar in klachtonderdeel 4), haar medewerking te verlenen om het gehele dossier in de zaak tegen Goede Stede aan zijn opvolgend advocaat af te geven. In het overgedragen dossier ontbreken volgens klager een aantal relevante stukken. Aldus pleegt verweerster verwijtbaar obstructie jegens klager.
4 VERWEER
Ad klachtonderdeel 1)
4.1 Onder verwijzing naar haar brief van 11 juli 2014 betwist verweerster dat zij onjuiste informatie over de gezinssamenstelling van klager aan S. advocaten heeft verstrekt. Zij heeft niet meer gedaan dan klager naar dat kantoor te verwijzen, maar heeft daarna niets te maken gehad met de aanvraag van rechtsbijstand door dat andere kantoor. Dat is de verplichting van dat kantoor.
Ad klachtonderdeel 2)
4.2 Verweerster betwist in de kwestie met de deurwaarder in de communicatie jegens klager of het deurwaarderskantoor te zijn tekortgeschoten. Haar kantoorgenoot, mr. Van P., is daarbij betrokken geweest; niet verweerster. Volgens haar is dit pas gaan spelen na het toesturen van een nota in de zaak mevrouw D.
Ad klachtonderdeel 3)
4.3 Haar kantoorgenoot, mr. van P, heeft op 24 april 2014 de opdracht van klager gekregen om hem bij te staan in zijn civiele geschil met Goede Stede. Klager heeft de daarop toegezonden nota voor de eigen bijdrage niet betaald, zodat de zaak niet in behandeling is genomen overeenkomstig het kantoorbeleid. Dat mr. van P. vanaf mei 2014 voor langere tijd ziek is geworden, doet aan de betalingsverplichting van klager niets af. Nadat klager begin oktober 2014 heeft gebeld met het kantoor van verweerster, heeft verweerster het dossier erbij gepakt en klager over de stand van zaken geïnformeerd in haar brief van 8 oktober 2014. Klager heeft zich daarna niet beklaagd over het feit dat het dossier op de plank is blijven liggen - hij wist immers dat hij eerst moest betalen - en heeft op 13 oktober 2014 telefonisch aan het kantoor laten weten dat hij zou gaan betalen en een afspraak wilde maken met verweerster. Dat zij op eigen initiatief klager had moeten informeren, betwist verweerster.
Ad klachtonderdeel 4)
4.4 Volgens verweerster heeft zij ommegaand, meteen op 20 maart 2015, aan de opvolgend advocaat van klager in de civiele zaak tegen Goede Stede de originele stukken uit het dossier toegezonden, voor de overige stukken verwezen naar klager, en de originele toevoeging en urenspecificatie meegezonden. Nu deze opvolgend advocaat haar daarna nooit, noch schriftelijk noch telefonisch, heeft verzocht om toezending van nadere stukken, mocht zij erop vertrouwen dat zij heeft gedaan wat van haar verwacht mocht worden bij overdracht van een zaak.
Ad klachtonderdeel 5)
4.5 Nadat verweerster bij de politie aangifte heeft gedaan wegens bedreiging door klager heeft de politie zelfstandig gehandeld uit oogpunt van de algemene veiligheid en besloten om de brief van klager van 16 mei 2015 van klager aan haar in beslag te nemen. Verweerster heeft hierover overleg gehad met de deken en heeft gehandeld zoals van haar verwacht mocht worden, zonder daarbij haar beroepsgeheim jegens klager te schenden.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Ad klachtonderdeel 1)
5.2 Klager verwijt verweerster dat zij aan zijn opvolgend advocaat in zijn strafzaak, S. Advocaten, onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn gezinssamenstelling, met alle gevolgen van dien voor de aan hem daarna in rekening gebrachte eigen bijdrage voor de gefinancierde rechtsbijstand. Nu verweerster deze stelling gemotiveerd heeft betwist, kan de raad niet vaststellen dat verweerster de door klager genoemde informatie aan de opvolgend advocaat van klager in die strafzaak heeft verstrekt. Omdat door klager geen andere feiten zijn gesteld die het verwijt aannemelijk maken en de raad ook overigens van oordeel is dat de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand voor een nieuwe zaak de taak van die nieuwe advocaat is, zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel 2)
5.3 Verweerster betwist dat zij in de communicatie jegens klager zou zijn tekortgeschoten. Ter zitting heeft zij nog toegelicht dat het op een zeker moment om een declaratie ging die door haar kantoorgenoot, mr. Van P. aan mevrouw D. was gericht, waarmee klager niets te maken had. Dit is uiteindelijk via de interne klachtenregeling geregeld. Dat zij de aan Van S. Advocaten gerichte e-mails niet zou hebben beantwoord, kan haar evenmin worden verweten omdat die niets met haar te maken hadden. De raad is van oordeel dat klager zijn verwijt in dit klachtonderdeel, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, onvoldoende met concrete feiten heeft onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond geoordeeld.
Ad klachtonderdeel 3)
5.4 De raad constateert dat verweerster in dit klachtonderdeel door klager wordt aangesproken wegens haar vermeende nalatige optreden als leidinggevende van het kantoor, waar ook mr. Van P. werkzaam is. In het tuchtrecht staat het handelen of nalaten van een advocaat centraal, ongeacht de relatie die klager met een advocaat heeft. De raad zal beoordelen of verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft wegens enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.5 Voorop staat dat van een advocaat, tevens in hoedanigheid van leidinggevende van het advocatenkantoor, mag worden verwacht dat die ervoor zorgt dat de lopende zaken van een langdurig afwezige advocaat / medewerker van dat kantoor waar nodig worden waargenomen door een andere advocaat van dat kantoor.
5.6 De raad is op grond van de stukken en het behandelde ter zitting gebleken dat klager door ondertekening van de toevoegingsaanvraag op 24 april 2014 aan - de kantoorgenoot van verweerster - mr. Van P., de opdracht heeft gegeven om een nieuwe zaak voor hem op te starten, Goede Stede II. Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat klager op 28 april 2014 van mr. Van P. een opdrachtbevestiging heeft ontvangen, met daarbij het verzoek om binnen veertien dagen over te gaan tot betaling van de verschuldigde eigen bijdrage. Volgens verweerster staat standaard in elke bevestigingsbrief dat een zaak wordt opgeschort totdat door de cliënt aan de financiële verplichting jegens het kantoor is voldaan. Omdat klager, ook na diverse aanmaningen, de door hem verschuldigde eigen bijdrage niet heeft betaald, is zijn zaak niet door mr. Van P. noch door een collega tijdens de ziekte van mr. Van P. in behandeling genomen. Volgens verweerster was daar, gelet op het inmiddels ook bij klager welbekende kantoorbeleid en de soort zaak, ook geen noodzaak toe. Nadat klager begin oktober 2014 met de secretaresse van verweerster heeft gebeld over zijn zaak, heeft verweerster naar het oordeel van de raad als leidinggevende van het kantoor voortvarend genoeg gehandeld met verzending van haar brief van 8 oktober 2014 aan klager. Naar aanleiding daarvan heeft klager kennelijk telefonisch op 13 oktober 2014 via haar secretaresse aan verweerster laten weten dat hij de eigen bijdrage zou gaan betalen, waarna een bespreking met verweerster zou worden gepland. Anders dan klager, is de raad voorts van oordeel dat, nu de behandeling van de zaak van klager gelet op het kantoorbeleid van verweerster was opgeschort, er geen aanleiding voor haar bestond om klager eerder op eigen initiatief te informeren over de ziekte van mr. Van P.
5.7 Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerster in haar hoedanigheid van leidinggevende van het kantoor tijdens de ziekte van haar medewerker mr. Van P. jegens klager heeft gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt. Derhalve oordeelt de raad dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad klachtonderdeel 4)
5.8 De raad is van oordeel dat van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht dat hij / zij gedurende zijn werkzaamheden afschriften van de relevante (proces)stukken aan zijn cliënt toestuurt, alsmede de originele stukken van de cliënt op een zeker moment of op verzoek teruggeeft.
5.9 Verweerster stelt dat zij dat heeft gedaan en dat ook met de opvolgend advocaat van klager telefonisch heeft besproken. Nu verweerster onweersproken heeft gesteld dat zij na toezending van het dossier aan de opvolgend advocaat nadien niets meer van die advocaat, maar ook niets van klager, heeft vernomen over eventueel in het dossier ontbrekende stukken, is de raad van oordeel dat verweerster ervan uit mocht gaan dat zij aan het verzoek tot overdracht op zorgvuldige wijze heeft voldaan. Gelet hierop oordeelt de raad dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad klachtonderdeel 5)
5.10 Dat verweerster haar geheimhoudingsplicht jegens klager zou hebben geschonden, is de raad, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerster, niet gebleken. Dat de politie na haar aangifte wegens bedreiging door klager daarna één brief van klager aan verweerster in beslag heeft genomen, kan verweerster immers niet worden aangerekend. De raad is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is.
Tot slot
5.11 Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat hetgeen aan de klacht ten grondslag is gelegd, genoemd onder randnummer 3.1 in deze beslissing, naar het oordeel van de raad door verweerster niet is komen vast te staan. Daarmee oordeelt de raad de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, K.F. Leenhouts, R.J.A. Dil, M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2016.
Griffier Voorzitter