Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-02-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:31

Zaaknummer

16-317/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Klagers hebben hun klacht immers bij brief van 27 december 2014 ondubbelzinnig ingetrokken en hebben daarmee hun recht om opnieuw over hetzelfde feitencomplex te klagen, prijsgegeven. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 februari 2017

in de zaak 16-317/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 mei 2016 op de klacht van:

klager

en

klaagster

tezamen aangeduid als klagers

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 10 november 2014 hebben klagers het spreekuur van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam bezocht en te kennen gegeven een klacht tegen verweerster te willen indienen.

1.2 Bij brief aan de raad van 7 april 2016 met kenmerk R 2016/34 cij, door de raad ontvangen op 8 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 2 mei 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 3 mei 2016 is verzonden aan klagers.

1.4 Bij brief van 9 mei 2016, door de raad ontvangen op 10 mei 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 december 2016 in aanwezigheid van klagers en verweerster.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 9 mei 2016 en de aanvullende stukken van de zijde van klagers van 1 december 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Tussen klagers en een elektronicazaak is een geschil gerezen over een door klager op 10 juni 2013 gekochte notebook.

2.2 In april 2014 hebben klagers zich tot verweerster gewend met het verzoek hen in die kwestie van rechtsbijstand te voorzien.

2.3 Bij brief van 9 mei 2014 heeft verweerster klagers onder meer geadviseerd akkoord te gaan met het aanbod van de elektronicazaak om de notebook terug te nemen en het aankoopbedrag terug te betalen.

2.4 De deken heeft verweerster bij brief van 14 november 2014 onder meer het volgende bericht:

“Op 10 november 2014 bezochten [klaagster] en [klager] het dekenspreekuur. Zij werden te woord gestaan door mijn stafmedewerkers (…). [Klager en klaagster] wensen een klacht over u in te dienen. (…) {klager en klaagster] hebben aangegeven dat zij ontevreden zijn over de wijze waarop ze door u zijn bijgestaan. (…) Ik heb de klacht van [klager en klaagster] in behandeling genomen en zal met het onderzoek naar deze klacht beginnen. Hierbij krijgt u de gelegenheid om u tegen de klacht te verweren.”

2.5 Bij brief van 4 december 2014 heeft verweerster zich tegen de klacht verweerd.

2.6 Klagers hebben bij brief van 11 december 2014 op het verweer gereageerd en daarbij onder meer het volgende laten weten:

“We zijn teleurgesteld over de gang van zaken we hadden het liever anders gewild maar we zullen er ons verder bij neerleggen. (…) We hopen dat we in goede harmonie verder kunnen gaan en de zaak afronden.”

2.7 De deken heeft klagers bij brief van 18 december 2014 het volgende medegedeeld:

“In goede orde ontving ik uw brief van 11 december 2014 met als bijlage uw reactie aan [verweerster] van 11 december 2014 met bijlagen. Uit uw brief aan [verweerster] leid ik af dat u in goede harmonie wenst verder te gaan met [verweerster] en met haar de zaak wilt afronden. Graag ontvang ik van u een schriftelijke bevestiging dat dit juist is en of de klacht als ingetrokken kan worden beschouwd.”

2.8 Bij brief van 27 december 2014 hebben klagers de deken onder meer het volgende bericht:

“De klacht tegen [verweerster] trekken we in.”

2.9 Vervolgens heeft de deken klagers en verweerster bij brief van 30 december 2014 het volgende bericht:

“In goede orde ontving ik de brief van [klager en klaagster] van 27 december 2014. (…) Nu [klager en klaagster] de klacht tegen [verweerster] intrekken, zal ik overgaan tot sluiting van het dossier.”

2.10 In april 2015 hebben klagers zich opnieuw tot de deken gewend, omdat zij schadevergoeding wensten te ontvangen van verweerster en een kantoorgenoot van verweerster.

2.11 Op 7 december 2015 heeft op het Bureau van de Orde van Advocaten een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en klagers, in aanwezigheid van een stafmedewerker. In dit gesprek werd geen oplossing bereikt.

2.12 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 15 januari 2016, hebben klagers de deken te kennen gegeven dat zij hun klacht wensten te handhaven.

3 KLACHT EN VERZET

a) De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de zaak van klagers niet goed heeft behandeld, zij niet goed bereikbaar was en zij met vakantie ging terwijl zij dat niet van tevoren had aangegeven. Voorts verwijten klagers verweerster dat zij hen links liet liggen.

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klagers zich met de beslissing van de voorzitter en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, niet kunnen verenigen.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend en wordt derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Klagers hebben hun klacht immers bij brief van 27 december 2014 ondubbelzinnig ingetrokken en hebben daarmee hun recht om opnieuw over hetzelfde feitencomplex te klagen, prijsgegeven.

4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.4 Ten overvloede overweegt de raad nog dat het dossier overigens ook geen enkele aanwijzing bevat dat verweerster haar werk niet goed zou hebben gedaan.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 februari 2017 verzonden.