Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-02-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:32

Zaaknummer

16-1118/DH/DH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; ontevredenheid over de uitkomst betekent niet dat verweerder niet heeft voldaan aan de professionele standaard

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  27 februari 2017

in de zaak 16-1118/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 1 december 2015 met kenmerk K176 2016 dk/ak, door de raad ontvangen op 2 december 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft in ieder geval in het studiejaar 1992-1993 ingeschreven gestaan als student Sociale Geografie aan de Universiteit Utrecht (hierna: de universiteit).

1.2    Tussen klager en de universiteit zijn geschillen gerezen over onder meer en zakelijk weergegeven, collegegeld en de beoordeling van een scriptie. De geschillen hebben geleid tot een aantal (bestuursrechtelijke) procedures.

1.3    In of omstreeks januari 2014 heeft klager verweerder verzocht hem bij te staan in de geschillen met de universiteit. De brief van verweerder van 31 januari 2014 heeft, voor zover voor de beoordeling van de klacht relevant, de volgende inhoud:

“(…) Hierbij bevestig ik ons gesprek van 28 januari 2014.

Werkzaamheden

Tijdens dit gesprek heeft u mij gevraagd u bij te staan ter zake van een geschil met uw onderwijsinstelling over het in rekening brengen van collegegeld. Voorts bent u niet in de gelegenheid gesteld uw studie af te ronden.

U heeft mij gevraagd u ter zake van advies te dienen en zo nodig bij te staan in een procedure.

Wij spraken af dat ik namens u contact op zal nemen met de Universiteit Utrecht. (…)”

1.4    Bij e-mail van 19 februari 2014 heeft verweerder de universiteit aangeschreven. Bij brief van 25 juni 2014 heeft de universiteit gereageerd.

1.5    Bij brief van 29 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    Klager verwijt verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter begrijpt dat klager zich op het standpunt stelt dat verweerder hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om zijn studie Sociale Geografie aan de universiteit voort te zetten en af te ronden, over verschuldigdheid van collegegeld voor het studiejaar 1994/1995 en over de rechtsgeldigheid van de uitspraken van de rechtbank Den Haag 2 februari 1998 en van 3 maart 1998.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op de verweren zal hierna, voor zover van belang nader worden ingegaan.

4    BEOORDLING

4.1    De klacht betreft de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder aan klager. Bij de beoordeling daarvan staat voorop dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan een advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2    Op verzoek van klager heeft verweerder hem geadviseerd in zijn langlopende geschil met de universiteit. De inspanningen en advisering van verweerder aan klager hebben niet geleid tot een resultaat waar klager tevreden mee is. Dit is echter onvoldoende om vast te stellen dat de dienstverlening van verweerder niet voldoet aan de professionele standaard. Om tot die conclusie te kunnen komen heeft klager zijn klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. De voorzitter acht de klacht dan ook kennelijk ongegrond.

4.3    De voorzitter voegt hieraan nog toe dat het verweerder niet is aan te rekenen dat de universiteit niet heeft willen bevestigen dat bij (her)inschrijving van klager geen collegegeld over het studiejaar 1994-1995 zal worden geheven. Ook de volgens de stelling van klager onrechtmatige of ondeugdelijke uitspraken van de rechtbank Den Haag van 2 februari 1998 en 3 maart 1998 zijn, wat er ook zij van die stelling, niet aan (de kwaliteit van de dienstverlening van) verweerder toe te rekenen.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 27 februari 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 februari 2017 verzonden.