Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:264

Zaaknummer

16-720/DH/DH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht houdt in dat advocaat aanvankelijk optrad voor klaagster en de wederparijt en later tegen klaagster

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 24 november 2016

in de zaak 16-720/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

CC B.V.

gevestigd te Z 

gemachtigde: R.W. Leeuwenburgh

klaagster

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 juli 2016 met kenmerk K312 2015 dk/ksl, door de raad ontvangen op 26 juli 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de periode van 2013 tot augustus 2015. De bijstand had betrekking op een rechtszaak tegen een oud-werknemer van klaagster. Verweerder heeft in 2015 bemiddeld in een arbeidsgeschil tussen klaagster en een andere werknemer, die klaagster in 2013 in contact had gebracht met verweerder (hierna: de werknemer).

1.2    Bij e-mail van 3 maart 2015 heeft de werknemer klaagster als volgt bericht:

“(…) We hebben elkaar vanmiddag kort gesproken. De hoofdpunten die hierbij aan de orde zijn geweest:

1. Jij hebt vandaag een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV

2. Jij hebt met [verweerder] gesproken om hem de procedure via een vaststellingsovereenkomst te laten begeleiden

3. Ik heb aangegeven akkoord te zijn met de interventie van [verweerder]. voorop gesteld dat dit niet betekent dat ik [verweerder] niet als adviseur kan gebruiken mocht dat nodig zijn in een eventueel juridisch traject. Wil daar direct bij vermelden dat dit niet mijn voorkeur heeft maar als het zo ver komt dan wil ik van [verweerders] diensten gebruik kunnen maken. Jij hebt aangegeven dat je e.e.a. kunt scheiden en dat het wat jou betreft niet op bezwaren stuit.”

1.3    Bij e-mail van 4 maart 2015 heeft de gemachtigde van klaagster op bovenstaande e-mail gereageerd en daarin de inhoud ten aanzien van dat onderdeel onderschreven.

1.4    Bij e-mail van 26 maart 2015 heeft de werknemer zijn vrouw als volgt bericht:

“Ik hou van [verweerder]… koel, klinisch, direct en zogenaamd onpartijdig!! Wat een held!”

1.5    Op 22 april 2015 hebben klaagster en werknemer een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Vervolgens is tussen partijen onenigheid ontstaan over de uitleg van die vaststellingsovereenkomst. Op verzoek van de werknemer heeft verweerder klaagster gesommeerd om haar verplichtingen na te komen. Later heeft verweerder namens de werknemer conservatoir beslag laten leggen op een bankrekening van klaagster.

1.6    Bij e-mail van 22 december 2015 heeft de gemachtigde, tevens bestuurder van klaagster namens klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 3, omdat hij aanvankelijk voor beide partijen optrad als neutrale bemiddelaar, maar er na het geschil over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst voor heeft gekozen om klaagster te sommeren en zelfs beslag te leggen op tegoeden van de onderneming. Volgens klaagster had verweerder eerst opnieuw moeten bemiddelen in plaats van partij te kiezen.

b)    door voor de werknemer te gaan optreden heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 7. Verweerder had zich, toen zich een onoverbrugbaar dispuut voordeed, direct en volstrekt afzijdig moeten houden. Hoewel verweerder stelt onpartijdig te zijn geweest tijdens de onderhandelingen, blijkt uit onder andere de e-mail van 26 maart 2015 dat de relatie tussen verweerder en de werknemer inniger was dan bij klaagster bekend was en dat deze relatie al dateerde van vóór het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is juist dat hij na zijn aanvankelijke rol als neutrale bemiddelaar als advocaat van de werknemer tegen klaagster heeft opgetreden. Dat optreden was echter in overeenstemming met de gedragsregels en de uitdrukkelijke wens van partijen.

Klachtonderdeel a

3.2    Gedragsregel 3 bepaalt niet dat een advocaat gehouden is partijen tot in het oneindige tot een minnelijke regeling te bewegen. Waar het om gaat is dat hij voldoende oog moet hebben voor de mogelijkheid van zo’n regeling, hij het debat niet onnodig mag laten verharden en hij partijen niet onnodig met een kostbare en tijdrovende procedure mag belasten. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake. Nadat de werknemer zich met zijn klachten over de nakoming van de vaststellingsovereenkomst tot verweerder had gewend, verzocht verweerder klaagster schriftelijk op deze klachten te reageren en verklaarde hij zich bereid tot nader overleg. Naar aanleiding van deze brief werden inhoudelijke e-mails gewisseld die niet tot een minnelijke oplossing leidden. De reden daarvan was dat klaagster weigerde duidelijkheid te verschaffen over de vordering van de werknemer en dat het door haar aangekondigde betalingsvoorstel steeds uitbleef. Omdat de aarzeling over de betalingsmogelijkheden van klaagster bovendien steeds verder toenam, liet verweerder ten behoeve van de werknemer conservatoir beslag leggen.

Klachtonderdeel b

3.3    Klaagster erkent dat nooit onduidelijkheid heeft bestaan over de goede relatie tussen verweerder en de werknemer. Nadat de werknemer verweerder bij klaagster had geïntroduceerd, verzocht klaagster verweerder in de rebound de arbeidsovereenkomst tussen beiden tot een spoedig einde te leiden. De werknemer stemde echter uitsluitend met de bemiddeling in wanneer verweerder hem in een geschil met klaagster zou kunnen blijven bijstaan. Klaagster kon zich hiermee verenigen.

3.4    Verweerder heeft zijn bemiddelingsopdracht volstrekt onpartijdig verricht. hij voerde met beide partijen zowel gezamenlijk als afzonderlijk overleg en maakte een opzet voor een vaststellingsovereenkomst, waarover partijen zelf verder onderhandelden. Vanzelfsprekend behoorde het ook tot verweerders taak als bemiddelaar om tussentijds eventuele onduidelijkheden aan beide zijden weg te nemen en het contact tussen partijen zoveel mogelijk te blijven stroomlijnen. Verweerder betreurt dat de e-mail van 26 maart 2015 van de werknemer achteraf de indruk van partijdigheid kan hebben gewekt. Die indruk is onjuist. Verweerder was ook niet bij die e-mailwisseling betrokken en kreeg de bewuste e-mail pas voor het eerste met deze klacht onder de ogen. Verweerder verzocht de werknemer onmiddellijk hierover opheldering te verschaffen. De werknemer bevestigde daarop dat de bemiddeling door verweerder achteraf bezien ook wat de werknemer betreft uitsluitend was gericht op een oplossing die zoveel mogelijk recht zou doen de wensen en belangen van beide partijen.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a

4.1    Gedragsregel 3 schrijft voor dat een advocaat zich voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces.

4.2    Gelet op hetgeen verweerder onbetwist heeft gesteld is de voorzitter van oordeel dat verweerder zich voldoende heeft ingezet om tussen partijen tot een oplossing te komen. Dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 3, is niet komen vast te staan. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.3    Gedragsregel 7 lid 4 bepaalt dat het een advocaat in beginsel niet is toegestaan tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden. Op grond van lid 6 van die gedragsregel kan daarvan worden afgeweken indien de partij die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend en de voormalige of de bestaande cliënt tegen wie moet worden opgetreden op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf instemmen met het optreden als bedoeld in regel 7 lid 4.

4.4    Klaagster is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud akkoord gegaan met de door de werknemer gestelde voorwaarde. Derhalve was klaagster zich bewust van de mogelijkheid dat verweerder op enig moment tegen haar zou kunnen gaan procederen indien er tussen de werknemer en klaagster een geschil zou ontstaan. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 24 november 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2016 verzonden.