Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-11-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:266

Zaaknummer

16-745/DH/RO

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; in een eerdere klachtprocedure heeft verweerder jegens klager niet de grenzen overschreden van hetgeen als acceptabel professioneel gedrag kan worden beschouwd

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 november 2016

in de zaak 16-745/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 augustus 2016 met kenmerk R 2016/55 edl/dh, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft de belangen van klager behartigd in een erfrechtelijk geschil met de broer van klager. Hij heeft namens klager meerdere verzoekschriften ingediend bij de rechtbank.

1.2    Reeds eerder, op 19 mei 2014, heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken. Deze klacht zag op de volgens klager onvoldoende (inhoudelijke) behartiging van de belangen van klager. De Raad van Discipline in het ressort Den Haag heeft de klacht bij beslissing van 18 mei 2015 (onder nummer R. 4720/15.30) gegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd.

1.3    Verweerder is van de beslissing van de raad in hoger beroep gekomen. Bij beslissing van 18 december 2015 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag bekrachtigd.

1.4    Bij brief van 24 maart 2016 heeft klager opnieuw een klacht over verweerder ingediend bij de deken. In productie 3 bij zijn klacht heeft klager diverse uitlatingen van verweerder tijdens de vorige klachtprocedure opgenomen.

1.5    In zijn brief aan de deken van 29 april 2016 heeft verweerder geopperd om de processen-verbaal van de zittingen van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag en het Hof van Discipline op te vragen. De deken heeft verweerder verzocht daartoe over te gaan. Bij brief van 17 mei 2016 heeft verweerder de deken de betreffende processen-verbaal toegezonden.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    tijdens de behartiging van de belangen van klager in het erfrechtelijke geschil veelvuldig de voor hem geldende gedragsregels heeft overtreden;

b)    tijdens de eerdere klachtprocedure eveneens veelvuldig de gedragsregels heeft overtreden;

c)    tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak van klager meerdere fouten heeft gemaakt die niet alleen tegen de wil van klager in gingen, maar tevens niet getuigden van de deskundigheid die klager van een advocaat mocht verwachten.

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a heeft klager aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 1, 4, 5, 8 en 9. Verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 1 omdat hij, door veelvuldig de gedragsregels te overtreden, ingaat tegen de kernwaarden van een zichzelf betamelijk gedragend advocaat. Gedragsregel 4 heeft hij geschonden omdat hij de zaak van klager niet zorgvuldig heeft behandeld. Ook heeft verweerder gedragsregel 5 overtreden, aangezien hij constant tegen de wensen van klager in heeft gehandeld. Gedragsregel 8 heeft verweerder overtreden doordat klager geen concept van de eerste twee ingediende verzoekschriften heeft ontvangen, maar slechts een afschrift van de versie zoals die uiteindelijk is ingediend. Klager heeft wel een concept van het derde verzoekschrift ontvangen, maar verweerder weigerde om dit verzoekschrift op verzoek van klager aan te passen. Tot slot heeft verweerder gedragsregel 9 geschonden, aangezien hij tegen de wil van klager heeft gehandeld en hij zich niet heeft teruggetrokken.

2.3    Klager heeft in aanvulling op klachtonderdeel b aangevoerd dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van gedragsregel 30, aangezien hij feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten dat deze onjuist zijn. Ook heeft verweerder in strijd gehandeld met gedragsregel 31 omdat hij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten.

2.4    Ter onderbouwing van klachtonderdeel c heeft klager gesteld dat verweerder meerdere fouten heeft gemaakt, waaronder: een incorrecte grondslag in het eerste verzoekschrift, incorrecte stellingen in het tweede en het derde verzoekschrift en het consequent en veelvuldig overtreden van meerdere gedragsregels.

3    VERWEER

3.1    Het Hof van Discipline heeft geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder meent dat alle klachtonderdelen die klager in de onderhavige klacht heeft geformuleerd, op de diverse zittingen naar voren zijn gebracht. Tijdens de diverse zittingen heeft klager alle ruimte gekregen om alle klachten aan de orde te stellen. De drie klachtonderdelen die klager in zijn brief van 24 maart 2016 omschrijft, lijken vervat in artikel 46 Advocatenwet. In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem beginsel ook. Nu de huidige klacht reeds is voorgelegd aan de tuchtrechter, dient dit te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring.

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a en c

4.1    De voorzitter ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

4.2    Voorop staat dat, ingevolge artikel 47b Advocatenwet, niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen.

4.3    Beide klachtonderdelen zien op het handelen van verweerder in het erfrechtelijke geschil waarin hij de belangen van klager heeft behartigd. Uit de onderhavige stukken blijkt dat de Raad van Discipline reeds bij beslissing van 18 mei 2015 heeft geoordeeld over de wijze waarop verweerder de belangen van klager in dat geschil heeft behartigd. Ook het Hof van Discipline heeft hierover geoordeeld en de beslissing van de Raad van Discipline bekrachtigd. De beslissing van de tuchtrechter over dit handelen van verweerder is derhalve onherroepelijk. Klager kan dit handelen niet andermaal aan de orde stellen.

4.4    De voorzitter zal deze klachtonderdelen daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

Klachtonderdeel b

4.5    Dit klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerder in de eerdere klachtprocedure veelvuldig de gedragsregels heeft overtreden. Klager verwijt verweerder dat hij gedragsregel 30 heeft geschonden, aangezien hij bewust onjuiste (feitelijke) mededelingen heeft gedaan, en dat hij gedragsregel 31 heeft geschonden doordat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

4.6    De voorzitter begrijpt dat het voor klager onaangenaam moet zijn geweest om sommige van de in productie 3 bij klacht opgenomen uitlatingen te moeten lezen. Desalniettemin acht de voorzitter de bewoordingen niet van dien aard dat gezegd moet worden dat verweerder daarmee de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden.

4.7    Bovendien acht de voorzitter de in productie 3 opgenomen stellingen van verweerder niet van dien aard dat daaruit kan worden geconcludeerd dat verweerder feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten dat deze onjuist zijn. In dat kader acht de voorzitter van belang dat verweerder in die eerdere klachtprocedure optrad als wederpartij van klager en dat hij zich derhalve mocht verdedigen. Dat verweerder daarbij over de schreef is gegaan, is niet gebleken. 

4.8    Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen a en c met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel b met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 3 november 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 november 2016 verzonden.