Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:297

Zaaknummer

16-101

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder in zijn hoedanigheid van faillissementscurator van bedrijf klager mocht de door hem ingenomen stellingen bij afwikkeling faillissement naar voren brengen. Kennelijk ongegrond. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 21 maart 2016

in de zaak 16-101

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 3 februari 2016 met kenmerk 2015 KNN180, door de raad ontvangen op 4 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen a. tot en met f.).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [B]. Op zijn eigen verzoek heeft de rechtbank [naam], locatie [plaats], [B] B.V. in staat van faillissement verklaard, onder aanstelling van verweerder als curator.

1.2    Op verzoek van verweerder heeft op 19 september 2013 een faillissementsverhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    Per e-mail van 27 augustus 2015 heeft verweerder zich gericht tot de advocaat van klager, mr. [W], advocaat te [plaats], en daarin onder meer gemeld:

“(…)

Daar komt nog bij dat de boedel van [B] BV een vordering op uw cliënt heeft van plm. € 2.500.000 wegens bestuurdersaansprakelijkheid, wanbeheer en weigering administratie te overhandigen. Daarnaast nog enkele honderdduizenden € wegens onttrekken van activa aan de boedel.

(…)”  (afkorting-voorzitter)

1.4    Bij brief van 12 oktober 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a.    zonder enige vorm van bewijs klager te beschuldigen van wanbeheer, het onttrekken van enkele honderdduizenden euro’s van de activa aan de boedel en van hem een bedrag van € 2.500.000,- te vorderen wegens vermeende bestuurdersaansprakelijkheid;

b.    deze beschuldigingen zonder enige onderbouwing in de klachtprocedure bij repliek uit te breiden door te stellen dat klager een spoor van faillissementen nalaat, dat verweerder een lege boedel heeft aangetroffen en door klager te beschuldigen dat hij kort vóór het faillissement activiteiten in een andere vennootschap heeft ondergebracht

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat in de hoedanigheid van faillissementscurator van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2    Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. De wet geeft in artikel 69 Fw aan crediteuren de mogelijkheid om schriftelijk een klacht in te dienen bij de rechter-commissaris over het optreden van de curator bij het beheer en de afwikkeling van de failliete boedel.

4.3    De voorzitter zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerder bij de vervulling van zijn taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur.

Ad klachtonderdelen a. en b.

4.4    De klachtonderdelen a. en b. lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zullen worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf.

4.5    De klacht ziet op onjuiste mededelingen althans beschuldigingen die verweerder over klager zou hebben gedaan in verschillende stadia, dit alles zonder enige onderbouwing. Verweerder betwist dat en heeft onder meer gesteld dat klager, ondanks vele aanmaningen en een faillissementsverhoor, blijft weigeren aan zijn informatieplicht te voldoen en de administratie bij verweerder in te leveren, zodat zelfs de inbewaringstelling van klager door de rechter-commissaris is bevolen. Het wanbeheer en de onbehoorlijke taakvervulling door klager als bestuurder van de failliete BV, evenals het niet voldoen aan de inlichtingen- en administratieplicht maken klager aansprakelijk voor het tekort van de boedel, welk tekort volgens de lijst van voorlopig erkende debiteuren € 2.278.541,80 bedraagt. Verweerder heeft de  eerdere faillissementen van klager benoemd. Voorts heeft verweerder toegelicht dat hij in het kader van een poging om tot minnelijke regeling te komen in een deelconflict, in zijn e-mail van 27 augustus 2015 de bestaande vorderingen van de boedel heeft genoemd, met de bedoeling om een achtergrond te schetsen voor zijn weigering van het bod van klager.

4.6    De voorzitter is van oordeel dat verweerder in zijn hoedanigheid van curator de door hem ingenomen stellingen, die hij ook gemotiveerd heeft toegelicht, naar voren mocht brengen en dat hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter heeft hierin geen taak. De curator handelt immers onder toezicht van de rechter-commissaris. Eventuele klachten van klager over verweerder had klager bij de rechter-commissaris aan de orde kunnen stellen. Niet gezegd kan worden dat de curator zich in dit geval zodanig heeft uitgelaten dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschonden.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 21 maart 2016.

 

griffier                                                      voorzitter

 

Beslissing verzonden d.d. 30 maart 2016.