Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-01-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:39

Zaaknummer

16-933/DH/DH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing, klacht van tegen advocaat wederpartij

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 januari 2017

in de zaak 16-933/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 3 oktober 2016 met kenmerk K092 2016 ab/ksl, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1.    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1.    Eén van de broers van klager is klagers wederpartij in een civiele procedure betreffende een erfrechtelijke kwestie. Verweerster staat de broer van klager in die procedure bij.

1.2.    De rechtbank Rotterdam heeft op 9 september 2015 vonnis gewezen in bovengenoemde procedure. Verweerster heeft namens haar cliënt hoger beroep aangetekend tegen dat vonnis.

1.3.    Bij brief van 29 september 2015 heeft de bewuste broer van klager bij de deken een klacht ingediend over de advocaat die klager in bovengenoemde procedure bijstaat.

1.4.    Bij e-mail van 13 april 2016 met bijlagen heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2.    KLACHT

2.1.    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij laakbaar en frauduleus heeft gehandeld. Klager verwijt verweerster in het bijzonder dat:

a)    zij bemoeienis heeft gehad met de klachtprocedure van klagers broer tegen klagers advocaat;

b)    zij, ondanks klagers aanbod daartoe, nimmer met de advocaat van klager in contact is getreden om een minnelijke regeling te beproeven;

c)    zij tracht de kosten van haar werkzaamheden ten behoeve van de klachtprocedure tegen klagers advocaat via de procedure in hoger beroep, door middel van veroordeling van klager in de proceskosten, op klager te verhalen;

d)    zij van mening is dat de kans op een integrale proceskostenveroordeling van klager nihil is, maar desondanks namens haar cliënt een procedure daarover voert, waardoor zij in strijd handelt met de verplichting om het maken van onnodige kosten te vermijden;

e)    zij zich heeft laten leiden door de persoonlijke wensen van klagers broer zonder daarbij de vereiste professionele houding en onafhankelijkheid in acht te nemen;

f)    zij is gefocust op het behalen van omzet en daarbij niet bereid is een minnelijke oplossing na te streven. Voorts verwijt klager verweerster gebrek aan professionaliteit.

2.2.    Volgens klager heeft verweerster in strijd gehandeld met de gedragsregels  1, 2, 3 en 23.

3.    VERWEER

3.1.    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

4.    BEOORDELING

4.1.    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2.    De voorzitter stelt voorop dat het een advocaat in beginsel vrijstaat om zijn of haar cliënt bijstand te verlenen in een tuchtrechtelijke procedure, zodat reeds om die reden niet valt in te zien waarom verweerster – ook indien zij inderdaad bemoeienis heeft gehad met de tuchtrechtelijke procedure tegen klagers advocaat – tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld. Daar komt bij dat klager het door hem gestelde niet heeft aangetoond. Klager heeft weliswaar een door verweerster aan haar cliënt gezonden urenspecificatie overgelegd, maar verweerster heeft een verklaring gegeven voor de blijkens die urenspecificatie aan de klacht bestede tijd. Zij heeft immers aangevoerd dat haar cliënt haar een kopie van de door hem op dat moment nog in te dienen klacht heeft doen toekomen in het kader van de mogelijk door hem te entameren procedure in hoger beroep. De intentie van het toesturen van de klacht was dat verweerster in het kader van het hoger beroep mogelijk punten kon aanhalen uit de door haar cliënt opgestelde klachtbrief. Klager heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat deze verklaring van verweerster onjuist is. Klachtonderdeel a is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b tot en met f

4.3.    Naar het oordeel van de voorzitter lenen deze klachtonderdelen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4.    Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat zij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.5.    Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van klager – kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerster de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. De klacht dient derhalve  kennelijk ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 9 januari 2017.

Griffier         Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2017 verzonden.