Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:45

Zaaknummer

16-1062/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Artikel 48e Advocatenwet behelst een discretionaire bevoegdheid voor de raad van discipline. Gelet op de aard van de thans aan verweerder gedurende de in twee eerdere klachtzaken opgelegde proeftijd, verweten gedraging beperkt de raad zich tot lastgeving van de tenuitvoerlegging van de in een van beide klachtzaken opgelegde voorwaardelijk schorsing van twee weken.

Inhoudsindicatie

             Dit laat onverlet dat de raad, indien mocht blijken dat verweerder zich gedurende de door de raad vastgestelde proeftijd opnieuw aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt, de raad alsnog last zal kunnen geven tot tenuitvoerlegging van de in de andere klachtzaak voorwaardelijk opgelegde schorsing voor de duur van twee maanden.

Inhoudsindicatie

            TUL schorsing twee weken

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 13 maart 2017

in de zaak 16-1062/DB/ZWB/D

 

 

naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet van:

                       

                       

                                                                      

deken

 

tegen:

 

    

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 16 november 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een vordering ex artikel  48e Advocatenwet bij de raad ingediend.

1.2      De vordering van de deken is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 16 november 2016, met bijlagen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de vordering ex artikel   48e Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1       De raad van discipline heeft bij beslissing  van 15 februari 2016, verzonden op 15 februari 2016, (bij de raad bekend onder nummer 15-463/DB/ZWB en 15-464/DB/ZWB) aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden opgelegd met bepaling dat twee maanden van de opgelegde de schorsing niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen een periode van twee jaar zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. Verweerder heeft het tegen voormelde beslissing ingestelde hoger beroep per telefax van 24 mei 2016 ingetrokken, zodat de proeftijd is ingegaan op 24 mei 2016 en eindigt op 24 mei 2018.

 

2.2       De raad van discipline heeft bij beslissing  van 22 februari 2016, verzonden op 22 februari 2016, (bij de raad bekend onder nummer 15-297/DB/ZWB) aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd met bepaling dat de schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen een periode van twee jaar zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. Verweerder heeft tegen voormelde beslissing geen hoger beroep ingesteld, zodat de proeftijd is ingegaan op 24 maart 2016 en eindigt op 24 maart 2018.

 

2.3      Bij brief van 8 juni 2016 heeft mr. X een klacht over een gedraging van verweerder op 6 juni 2016 bij de deken ingediend. De deken heeft de klacht van mr. X bij brief van   16 november 2016 aan de raad toegezonden. De klachtzaak is bij de raad bekend onder referentienummer 16-1061/DB/ZWB.

 

 

3          VORDERING EX ARTIKEL 48 e ADVOCATENWET

 

3.1      De deken vordert tenuitvoerlegging van de bij beslissingen van de raad van discipline van 15 februari 2016 (in klachtzaak 15-463/DB/ZWB en 15-464/DB/ZWB) en 22 februari 2016 (in klachtzaak 15-297/DB/ZWB )  voorwaardelijke aan verweerder opgelegde schorsingen van twee maanden respectievelijk twee weken, aangezien verweerder zich gedurende de door de raad bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging.

 

4          BEOORDELING

4.1     De raad heeft bij beslissing van heden in klachtzaak 16-1061/DB/ZWB de klacht van mr. X (gedeeltelijk) gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel waarschuwing opgelegd. Het in deze zaak aan verweerder verweten handelen heeft in de periode van 3 tot7 juni 2016 en derhalve in de in de klachtzaken 15-463/DB/ZWB en 15-464/DB/ZWB15-297/DB/ZWB bepaalde proeftijd plaatsgevonden.

4.2     Ingevolge het bepaalde in artikel   48e Advocatenwet kan de raad van discipline die met toepassing van artikel 46a Advocatenwet heeft bepaald dat de opgelegde maatregel voor een door de raad te bepalen gedeelte zal worden ten uitvoer gelegd, op vordering van de deken last geven dat alsnog tot tenuitvoerlegging zal worden overgegaan.

4.3     Nu de raad in klachtzaak 16-1062/DB/ZWB tot een gedeeltelijke gegrond verklaring van de klacht van mr. X beslist, dient de raad te beoordelen of aangewezen is dat een last tot tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel   48e  Advocatenwet wordt gegeven. Naar het oordeel van de raad houdt deze bepaling, anders dan door de deken ter zitting betoogd, wel een discretionaire bevoegdheid in. Daarvan gebruik makend overweegt de raad als volgt. Gelet op de aard en ernst van de in klachtzaak 16-1061/DB/ZWB aan verweerder verweten gedraging ziet de raad  geen aanleiding om last te geven tot tenuitvoerlegging van beide aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsingen. De raad zal bovendien enkel last geven tot tenuitvoerlegging van de kortste voorwaardelijk opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk. Dit betekent dat de raad de door hem in klachtzaak 15-297/DB/ZWB bij beslissing  van 22 februari 2016 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken zal gelasten.

4.4     De raad ziet vooralsnog geen aanleiding om last te geven tot tenuitvoerlegging van de in klachtzaken 15-463/DB/ZWB en 15-464/DB/ZWB bij beslissing van 15 februari 2016, aan verweerder voorwaardelijke opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden. Dit laat echter onverlet dat de raad, indien mocht blijken  dat verweerder zich gedurende de door de raad in de genoemde beslissingen vastgestelde proeftijd opnieuw aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig heeft gemaakt c.q. zal maken, alsnog last zal kunnen geven tot tenuitvoerlegging van de bij voormelde beslissing voorwaardelijk opgelegde schorsing van twee maanden.

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

-        gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing  van 22 februari 2016 in klachtzaak 15-297/DB/ZWB aan verweerder voorwaardelijk opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken.

                           -        bepaalt dat de schorsing in werking treedt op  20 maart 2017   

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok, L.W.M. Caudri, N.M. Lindhout-Schot en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2017.

 

 

                          Griffier                                                            Voorzitter

 

 

Mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2017

 

verzonden aan:

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-           de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-           het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-           het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand                          

 

 

Tegen  deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 48 g van de Advocatenwet geen rechtsmiddel open.