Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:274
Zaaknummer
16-905/DH/RO
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing; echtscheidingsprocedure, klacht tegen advocaat wederpartij
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 24 november 2016
in de zaak 16-905/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 september 2016 met kenmerk R 2016/70 edl/dh, door de raad ontvangen op 27 september 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met mevrouw G. (hierna: cliënte). Cliënte wordt in deze procedure sinds medio 2014 bijgestaan door verweerster.
1.2 Op 2 december 2014 heeft verweerster klager gemaild met de mededeling dat zijn echtgenote de echtscheiding en de gevolgen daarvan wil gaan regelen. Zij heeft in dit bericht tevens aangegeven dat cliënte graag met klager wil bespreken op wat voor manier zij samen tot een oplossing kunnen komen die voor partijen werkbaar is. Het had wat cliënte betreft nog steeds de sterke voorkeur om dat in overleg te doen, mede in het belang van de kinderen. Verweerster verzoekt klager om haar bepaalde financiële stukken te verstrekken.
1.3 In reactie hierop heeft klager diezelfde dag gemaild dat hij het huwelijk niet in stand wil houden en dat er zijns inziens geen sprake is van een geschil dat opgelost kan worden door mediation of overleg, omdat er geen geschil is. Volgens klager heeft cliënte al alle stukken waarom wordt gevraagd.
1.4 In november 2015 heeft klager vernomen dat zijn dienstverband per 1 april 2016 zou eindigen. Naar zijn zeggen heeft hij cliënte volledig op de hoogte gebracht van de ontslagvergoeding.
1.5 Op 29 december 2015 heeft klager cliënte per WhatsApp-bericht verzocht met een voorstel te komen.
1.6 Op 25 mei 2016 heeft verweerster namens cliënte contact met klager opgenomen met de mededeling dat de echtscheiding zou worden doorgezet.
1.7 Verweerster heeft klager namens cliënte op 17 juni 2016 een inhoudelijk voorstel gedaan. Klager heeft verweerster bericht hierop te zullen reageren.
1.8 Daarna hebben klager en verweerster nog enkele mails naar elkaar gezonden.
1.9 Op 1 juli 2016 heeft verweerster klager in reactie op een mail het volgende geantwoord:
“Geachte [klager], Ik heb u wel degelijk antwoord gegeven op uw vraag, maar kennelijk niet duidelijk genoeg. Daarom nogmaals: Als u mij laat weten dat u bereid bent de gevraagde informatie te geven over uw ontslagvergoeding is [cliënte] bereid u het gevraagde uitstel te geven. Dan zal zij dus ook nog niet over gaan tot het indienen van een verzoekschrift. Als u daartoe niet bereid zou zijn, ziet zij geen heil in verder overleg. Voor een zinvol overleg vindt zij volledige openheid van zaken op financieel vlak en welwillendheid van beide zijden belangrijk. Dat ben ik met haar eens. Dat zijn basisbeginselen bij mediation of overlegscheidingen. Ik probeer al geruime tijd met u in gesprek te komen, heb u concrete datavoorstellen daarvoor gedaan en heb u ook een concreet inhoudelijk voorstel gedaan om te komen tot een regeling van de gevolgen van uw scheiding. Er is voorgesteld om te kiezen voor collaborative divorce. Toen u dat afwees is de insteek onderhandelen geworden. Daarbij dienen ook deze beginselen door beide partijen te worden gehanteerd. Mijn gedrag lijkt me volledig conform de Gedragsregels. Een klacht lijkt me zonde van de tijd en energie van alle betrokkenen. Als u behoefte heeft aan een telefonisch overleg hierover houd ik mij daartoe bereid.”
1.10 Klager heeft hierop op dezelfde dag om 10.21 uur geantwoord:
“Geachte [verweerster], U doet steeds voorkomen of ik niet welwillend zou zijn. Ik begrijp uw tactiek niet. Ik denk er gewoon anders over. Alvorens je tot een overleg kunt komen moet je eerst vertellen wat je wilt. Nu weet ik wat uw cliënte wilt, daar kan ik daarover nadenken en op reageren. Daar heb ik tijd voor nodig. Uw cliënte wist dat ik vorige week naar Vught zou gaan voor een intensieve cursus (ik had haar ook gevraagd om het voorstel pas na de cursus te sturen aangezien ik toch niet kon reageren). Zij wist dus ook dat ik vorige week niet zou antwoorden. Uw stelling dat ik op maandag jl. zou reageren is dus niet juist. Voorts wilt u meteen afspreken terwijl dit wellicht helemaal niet nodig is. Ik heb maandag additionele stukken gevraagd en gekregen. Hierna heb ik mij voorbereid voor mijn sollicitatiegesprek. Dat lijkt mij prioriteit nummer 1 dat ik weer aan de slag ga. Ik deel u mede wat mijn beweegredenen zijn en ik krijg meteen een antwoord dat ik stukken moet gaan overleggen. Dat weet ik nu nog niet. Om maar een simpele reden te noemen, ik heb een geheimhoudingsclausule getekend met betrekking tot mijn vaststellingsovereenkomst. Ik kan dan niet toezeggen of ik dat stuk kan overleggen omdat ik vooralsnog geen toestemming heb. Ik wil in alle rust een tegenvoorstel maken zonder dreiging van het indienen van verzoekschriften. Ik ben dan ook niet bereid om een antwoord te geven op die vraag. Om de simpele reden dat ik dat niet weet. Ik weet toch ook niet of [werkgever] toestemming geeft. Dat betekent niet dat ik niet welwillend ben. Uw cliënte kent de inhoud overigens, dus ik zie de spoed niet. U volhardt in uw dreiging waarop ik u vraag of u nu het verzoekschrift gaat indienen of niet. Hierop heb ik geen antwoord gekregen. Ik heb tijd nodig om een passend antwoord te geven waarbij ik uiteraard openheid van zaken zal geven. Ik heb niks te verbergen. Maar ik weiger nu om antwoord te geven op uw deelvraag. Ik herhaal mijn vraag. Gaat u nu het verzoekschrift indienen of krijg ik tot eind volgende week de tijd om een antwoord te formuleren? Indien ik niet de toestemming krijg ben ik van mening dat u mij onnodig onder druk zet en zal ik uw handelswijze voorleggen aan de Deken. Wilt u mij voor 12.00 uur (vandaag) laten weten wat u gaat doen?”
1.11 Bij e-mail van 1 juli 2016 om 12.02 uur heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.12 Verweerster heeft op 5 juli 2016 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend, waarin enkel wordt verzocht de echtscheiding uit te spreken met alle wettelijke gevolgen van dien. Aangekondigd wordt dat het verzoekschrift zo snel mogelijk zal worden aangevuld met een ouderschapsplan en een convenant, subsidiair met een inhoudelijke aanvulling van het verzoek. Op of omstreeks 1 augustus 2016 heeft verweerster een aanvullend verzoekschrift ingediend, waarin wordt verzocht - samengevat - om een bepaalde zorgregeling vast te stellen, klager te veroordelen om een bepaalde kinderalimentatie te voldoen en een bepaalde wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klager onnodig onder druk zet en dreigt met een procedure zonder dat klager mogelijkheid heeft gekregen om “inhoudelijk en grondig” te reageren.
2.2 Klager heeft de indruk dat verweerster bewust het conflict opzoekt met de toonzetting van haar berichten.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft betwist dat zij met haar handelen de grenzen van het betamelijke zou hebben overschreden. Zij ondersteunt sinds augustus 2014 haar cliënte juist bij het bereiken van een regeling in der minne tussen partijen rechtstreeks en sinds eind 2014 via alternatieve methoden zoals mediation, collaborative divorce, dan wel onderhandelingen.
3.2 Verweerster heeft aangevoerd dat de toonzetting van haar brieven rustig en respectvol is. Met betrekking tot het verwijt dat klager sommige acties ervaart als dreigementen of opjagen heeft verweerster aangegeven dat klager bij de onderhandelingen in gebreke bleef met het verstrekken van de gegevens waarom meerdere malen was verzocht. Voorts werd duidelijk dat er flinke bedragen van de banktegoeden waren verdwenen. Om hier in rechte nog aanspraak op te kunnen maken dient niet te lang gewacht te worden met het indienen van een verzoek. Volgens verweerster was er daarom een gegronde reden voor cliënte om het verzoek in te dienen.
3.3 De keuze voor het indienen van het ‘kale’ verzoekschrift is gelegen in het feit dat de uittreksels daags nadien zouden verlopen. Verweerster heeft het verzoek vervolgens aangevuld met bovengemelde nevenverzoeken. Het tijdsverloop tussen het indienen van het verzoekschrift en het aanvullen, enkele weken, is gelegen in het feit dat verweerster drie weken ziek is geweest. Nu er geen spoedeisendheid was en cliënte graag de zaak door verweerster wil laten afwikkelen, was er geen enkele aanleiding om dit door een vervangend advocaat te laten doen.
4 BEOORDELING
4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.2 De voorzitter overweegt dat verweerster met haar handelswijze de belangen van haar cliënte heeft behartigd en de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid daarmee niet heeft overschreden. Dat verweerster bij het uitblijven van een reactie van klager heeft aangegeven dat zij namens haar cliënte eenzijdig een echtscheidingsprocedure op zal starten, past binnen haar taak als advocaat van cliënte. Uit de feiten blijkt voorts dat klager zichzelf bij herhaling niet-coöperatief heeft opgesteld waar het gaat om het verstrekken van informatie aan verweerster. Dat doet hij ook in zijn mail van 1 juli 2016. In diezelfde mail heeft klager een deadline gesteld, te weten 12.00 uur die dag, om vervolgens om 12.02 uur zijn klacht in te dienen bij de deken. Op 5 juli 2016 heeft verweerster een ‘kaal’ verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Zij heeft gemotiveerd waarom zij dat (reeds) toen heeft gedaan. Onder al deze omstandigheden was verweerster niet gehouden om klager nog een laatste termijn te geven en heeft zij ook in dat opzicht niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 24 november 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2016 verzonden.