Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-11-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:275

Zaaknummer

16-906/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; echtscheidingsprocedure, klacht tegen advocaat wederpartij

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 22 november 2016

in de zaak 16-906/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

[vader] deels mede namens zijn minderjarige zoon

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 september 2016 met kenmerk R 2016/71 ml/cij/mb, door de raad ontvangen op 27 september 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote is op 20 november 2015 uitgesproken.

1.2    In die beschikking is aan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige kinderen.

1.3    Verweerder staat sinds december 2015 de ex-echtgenote van klager bij in diverse familierechtelijke procedures.

1.4    Zoon P. is de zoon van klager en zijn ex-echtgenote. Zoon R. is de zoon van klager en mevrouw A.

1.5    Op 15 april 2016 heeft de Raad voor de Kinderbescherming een raadsrapport uitgebracht.

1.6    Op 3 juni 2016 heeft verweerder de schriftelijke reactie van zijn cliënte op genoemd rapport ingebracht, met daarbij als bijlage een verslag van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) betreffende zoon R..

1.7    Vervolgens is op 11 juni 2016 door de advocaat van klager een door zoon R. ondertekende verklaring van 10 juni 2016 ingediend, waarin hij aangeeft geen toestemming te hebben gegeven voor het inbrengen van het voormelde verslag van het AMK.

1.8    Op 21 juni 2016 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, waar de procedure betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, alsmede de ondertoezichtstelling tegelijk werden behandeld. Verweerder heeft aldaar namens zijn cliënte een pleidooi gevoerd en zijn pleitnota aan de rechtbank overgelegd.

1.9    Bij brief van 28 juni 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.10    In de beschikking van 29 juli 2016 betreffende de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling staat - voor zover hier van belang - dat de rechtbank op de brief van 3 juni 2016 en de als bijlage daarbij gevoegde stukken geen acht heeft geslagen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    de stukken van de ex-echtgenote van klager in het geding heeft gebracht;

b)    terwijl de inhoud van deze stukken onjuist was en hij van de inhoud van deze stukken van tevoren kennelijk geen kennis heeft genomen;

c)    een voor klager grievende en kwetsende pleitnota had;

d)    als advocaat zijn verantwoordelijkheid had moeten nemen en zich niet achter zijn cliënte had moeten verschuilen;

e)    een negatief beeld van klager heeft geschetst;

f)    het verslag van het AMK van 23 december 2013 met zeer persoonlijke informatie zonder de toestemming en medeweten van zoon R. in de procedure heeft gebracht, terwijl de procedure niet over hem ging.

2.2.    Dit laatste klachtonderdeel is niet enkel door klager ingebracht, maar mede namens zijn minderjarige zoon R.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft met zijn cliënte besproken waarom zij belang hechtte aan het inbrengen van haar sub 1.7 bedoelde reactie, onder bijvoeging van de AMK bijlage. Verweerder meende vervolgens, met zijn cliënte, dat het in het geding brengen van bedoelde stukken in haar belang  zou zijn.

3.2    Verweerder heeft voorts aangegeven dat hij ter zitting van 21 juni 2016 slechts de mening van zijn cliënte naar voren heeft gebracht en dat er door de rechter niet is ingegaan op de ingebrachte stukken. Hij heeft betwist iets grievends in zijn pleitnota naar voren te hebben gebracht. De inhoud van de pleitnota is inherent aan de aard van deze procedure, waarbij partijen in geschil zijn met elkaar omtrent zeer gevoelige kwesties. Verweerder heeft voorts betwist zich willens en wetens van onwaarheden te hebben bediend.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Voorts moet bij de beoordeling van de klacht worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan de klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.3    Verweerder heeft de brief van 3 juni 2016 en bijgevoegde stukken op verzoek van zijn cliënte in het geding gebracht. De voorzitter kan op basis van de in het dossier aanwezige stukken niet vaststellen of verweerder ten tijde van het inbrengen van genoemde stukken reden had om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud hiervan. Tegen die achtergrond bezien, dient er van te worden uitgegaan dat verweerder met zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van wat hem als belangenbehartiger van zijn cliënte was toegestaan.

4.4    Beide klachtonderdelen zijn hiermee ongegrond.

Ad klachtonderdelen c), d) en e)

4.5    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.6    Als advocaat van de wederpartij is het de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënte zo goed mogelijk te behartigen. Hoewel het voor klager moeilijk kan zijn geweest om te ervaren dat verweerders standpunt haaks op zijn standpunt staat, is verweerder met zijn handelen ook hier naar het oordeel van de voorzitter binnen voornoemde vrijheid gebleven. Verweerder heeft zich niet onnodig grievend uitgelaten.

4.7    De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.8    Nu de rechtbank op de ingebrachte stukken, waaronder het verslag van het AMK, geen acht heeft geslagen, kan niet worden vastgesteld dat klager en zijn minderjarige zoon nadeel hebben (kunnen) ondervinden van het overleggen van deze stukken.

4.9    Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Conclusie

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 22 november 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 november 2016 verzonden.