Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:144
Zaaknummer
180066
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij ook in hoger beroep deels gegrond. Verweerder heeft zich in de dagvaarding onnodig grievend over de wederpartij uit te laten door gebruik te maken van zeer persoonlijke brieven met gevoelige inhoud om daaraan vervolgens vergaande conclusies te verbinden betreffende de relatie tussen klager en zijn ouders. Het hof ziet in hetgeen verweerder heeft aangevoerd geen aanleiding om de door de raad opgelegde maatregel van waarschuwing te verlichten. Kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing
van 20 augustus 2018
in de zaak 180066
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 30 januari 2018, onder nummer 17-837/A/A, aan partijen toegezonden op 30 januari 2018. De raad heeft klachtonderdeel k van de klacht van klager tegen verweerder gegrond verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klager en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:27.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 februari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager van 11 mei 2018;
- het e-mailbericht van klager van 15 mei 2018;
- het e-mailbericht van klager van 31 mei 2018.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 juni 2018, waar klager vergezeld van zijn echtgenote en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) (…)
b) (…)
c) (…)
d) (…)
e) (…)
f) (…)
g) (…)
h) (…)
i) (…)
j) (…)
k) hij zich uitermate grievend over klager heeft uitgelaten door in de procedure gebruik te maken van persoonlijke brieven;
l) (…)
m) (…)
n) (…)
o) (…)
p) (…)
q) (…)
r) (…)
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft klachtonderdeel k gegrond verklaard. De raad heeft daartoe overwogen dat de gewraakte uitlatingen in verweerders dagvaarding niet noodzakelijk waren en dat verweerder zich van een andere en minder kwetsende stellingname had kunnen en moeten bedienen om het beoogde doel te bereiken. Daarmee heeft verweerder de grenzen van de hem jegens klager als wederpartij van zijn cliënt toekomende vrijheid overschreden.
5.2 Het beroep van verweerder richt zich in essentie tot de opgelegde maatregel van waarschuwing en niet tot de gegrondverklaring van de klacht. Verweerder heeft aangevoerd dat in de opgelegde maatregel onvoldoende tot uitdrukking komt dat klager de mogelijkheid van bemiddeling uit de weg is gegaan terwijl klager had kunnen weten dat het onderhavige klachtonderdeel in de veelheid van klachten zou ondersneeuwen, dat hij van onbesproken gedrag is geweest en dat hij geleerd heeft van zijn fout.
5.3 Het hof ziet in hetgeen verweerder heeft aangevoerd geen aanleiding de door de raad opgelegde maatregel te verlichten en acht, evenals de raad, de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Het beroep van verweerder tegen de opgelegde maatregel slaagt daarom niet. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
5.4 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 50 reiskosten aan klager;
b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
5.5 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.
5.6 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 januari 2018, onder nummer 17-837/A/A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van
€ 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. M. Pannevis, T.H. Tanja-van den Broek, R.H. Broekhuijsen en mr. J.M. Rowel-van der Linde, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 20 augustus 2018.