Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:46

Zaaknummer

16-1037/DB/OB

Inhoudsindicatie

Begrijpelijk dat klaagster de wijze van procederen (ongefilterd doorsturen van grote hoeveelheid stukken van de cliënt) door advocaat van de wederpartij als hinderlijk heeft ervaren; uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is evenwel niet gebleken dat klaagster hierdoor nodeloos in haar belangen is geschaad. De rechter bepaalt of het indienen van stukken wordt toegelaten. 

Inhoudsindicatie

Rechter onjuist geïnformeerd door een brief van de cliënt waarin staat vermeld dat stukken in een eerdere procedure bij het gerechtshof zijn zoekgeraakt, terwijl deze stukken door het gerechtshof aan verweerster waren geretourneerd.

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk gegrond; waarschuwing en kostenveroordeling.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 13 maart 2017

in de zaak 16-1037/DB/OB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 17 februari 2016 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 7 november 2016 met kenmerk 48/16/013K , door de raad ontvangen op 8 november 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerster . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 7 november 2016, met bijlagen;

-       de brief van de gemachtigde van klaagster, met bijlagen

 

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klaagster heeft vanaf januari 2009 tot medio 2012 een affectieve relatie gehad met de cliënt van verweerster, verder te noemen X.  Klaagster heeft gedurende voormelde periode, samen met haar op 17 november 2003 uit een eerdere relatie geboren dochter, verder te noemen R, samengewoond met X. Uit de relatie tussen klaagster en X is op 8 juni 2011 een dochter geboren, verder te noemen L.

2.2      Na de verbreking van de relatie/samenwoning tussen klaagster en X hebben partijen diverse procedures betreffende onder meer het hoofdverblijf en de omgang met voormelde minderjarige kinderen tegen elkaar gevoerd.

2.3      De rechtbank heeft bij beschikking van 23 april 2014 onder meer de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen in verband met de hoofdverblijfverblijfplaats van L en R en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/contactregeling. Het gerechtshof heeft bij beschikking van 20 november 2014 het door X daartegen ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bij beschikking van 17 februari 2015 onder meer de man het recht op omgang met R ontzegd en een raadsonderzoek gelast in verband met het bepalen van het hoofdverblijf van en de omgang met L. De man en de vrouw hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft bij beschikking van 18 juni 2015 een bijzondere curator voor beide kinderen benoemd en bij beschikking van 20 augustus 2015 de beschikking van de rechtbank van 17 februari 2015 bekrachtigd voor zover het de omgang tussen klager en R en het raadsonderzoek met betrekking tot L betreft.

2.4      Verweerster heeft op 13 oktober 2015 namens X met een beroep op gewijzigde omstandigheden een verzoek betreffende omgang met R bij de rechtbank ingediend. Verweerster heeft in punt 26 van dit verzoekschrift  onder meer het volgende geschreven: “Gebleken is daarbij dat hetgeen de man 2,5 jaar lang heeft gesteld met betrekking tot (….) waar was: zij is helemaal niet bang van de man en wil wel omgang met hem ( zie productie VZM 22g, “ ze heeft er geen bezwaar tegen om naar (….) toe te gaan.”  In het tussenrapport van de bijzondere curator van 8 juli 2015 heeft de bijzonder curator van haar gesprek met R onder meer het volgende opgenomen: “ Ze heeft er geen bezwaar tegen om naar (….) toe te gaan, maar voegt daar wel de voorwaarde aan toe dat ze begeleid wordt door haar moeder. Ze geeft aan dat ze dit wil om met haar zusje (…) om te kunnen gaan.”

2.5      Bij dat verzoekschrift en later bij brief van X aan de rechtbank van 5 januari 2016 heeft verweerster stukken aan de rechtbank overgelegd die door X werden aangeduid als zoekgeraakt in de hiervoor bij het gerechtshof genoemde procedure. Bij die stukken bevonden zich onder meer de brief van X van 20 juli 2015 aan het gerechtshof alsmede de reactie daarop van de advocaat van klaagster van 21 juli 2015..Voorts heeft verweerster de reactie van X van 6 januari 2016 op het verweerschrift van klaagster aan de rechtbank toegestuurd In die reactie van X  staat onder meer het volgende : “30. Duidelijk mag zijn dat geen enkele sprake is van misbruik van recht. De man kan het niet helpen dat er van alles is misgegaan bij het omgangsrecht en de griffie van het gerechtshof. Duidelijk is dat de vrouw duidelijk wil profiteren van fouten welke aantoonbaar zijn gemaakt en daarom de man nu de pas wil afsnijden naar herstel van die in haar voordeel zijnde fouten (……) .”

 

2.6      De advocaat van klaagster heeft bij brief van 6 januari 2016 een afschrift van de brief van het gerechtshof van 22 juli 2015 aan de rechtbank toegezonden. De griffier van het gerechtshof heeft in voormelde brief onder meer het volgende bericht : “ Hierbij retourneer ik uw fax/brief van 21 juli 2015. Door het hof is de brief van (verweerster) van 20 juli 2015 aan haar geretourneerd met de mededeling dat het hof geen kennis zal nemen van dat stuk. ”

 

2.7      De rechtbank heeft in haar beschikking van 8 februari 2016 in rechtsoverweging 3.12 het volgende overwogen:

“ Ten aanzien van de verzoeken van de vrouw overweegt de rechtbank het volgende. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man, door het instellen van de onderhavige procedure, misbruik van recht maakt. De rechtbank deelt het standpunt van de vrouw niet dat ten aanzien van de verzoeken van de man sprake is van evidente ongegrondheid. De rechtbank begrijpt echter wel dat de vrouw de hoeveelheid door de man geproduceerde stukken, welke steeds ongefilterd door de advocaat van de man in de gerechtelijke procedures worden ingebracht, vanuit proces-technisch oogpunt onwenselijk acht, nu zij (en met haar de rechterlijke colleges aan wiens beoordeling de stukken worden voorgelegd) hierin steeds weer op zoek moeten naar steekhoudende juridische argumenten, hetgeen de beoordeling van het geschil complex maakt en de voortgang van de procedures ernstig frustreert. Dit neemt evenwel niet weg dat er geen juridische grondslag bestaat de man te verbieden nog procedures over (…) aanhangig te naken, dan wel te bepalen dat hij voorafgaand daaraan de door hem nog te vergoeden bedragen aan de vrouw dient te voldoen. Dit brengt mee dat deze verzoeken van de vrouw zullen worden afgewezen. Dit neemt niet weg dat het de vrouw vrij staat, zoals zij reeds heeft aangekondigd, zich te wenden tot de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement waarbinnen de advocaat van de man werkzaam is, teneinde het handelen van de man aan de tuchtregels te toetsen”.

          De rechtbank heeft bij voormelde beschikking de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, overwegende dat niet was gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, dan wel van onjuiste of onvolledige gegevens bij het nemen van de beslissing door het hof, op grond waarvan die beslissing gewijzigd kon worden.

 

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.     verweerster de voortgang van de procedure ernstig heeft gefrustreerd doordat zij haar cliënt feitelijk zelf alle procedures laat voeren en ongefilterd talloze producties van haar cliënt inbrengt, die weinig juridisch steekhoudende argumenten bevatten;

2.     verweerster de rechter bewust heeft misleid door in een verzoekschrift strekkende tot omgang met R (dochter van klaagster)het standpunt van de bijzondere curator over de omgang van haar cliënt met R onvolledig/onjuist weer te geven;

3.     verweerster in de procedure betreffende de omgang met R heeft gesteld dat er stukken bij het gerechtshof zijn kwijtgeraakt, terwijl die stukken door het gerechtshof zijn geretourneerd aan verweerster (overtreding Gedragsregel 30);

4.     verweerster ondeskundig en niet integer/onbetamelijk heeft gehandeld door ;

-     in procedures, die feitelijk door haar cliënt zelf zijn gevoerd, ongefilterde producties van haar cliënt over te leggen;

-     de beantwoording van vragen tijdens mondelinge behandelingen grotendeels aan haar cliënt te hebben moeten overlaten;

-     enkele malen niet-ontvankelijk te zijn verklaard;

5.     verweerster voor haar cliënt de ene na de andere procedure heeft opgestart waardoor klaagster opzettelijk op onnodige kosten is gejaagd, terwijl verweerster  ermee bekend was dat haar cliënt de proceskostenveroordelingen niet betaalde. Dat verweerster nodeloos heeft geprocedeerd blijkt uit meerdere niet-ontvankelijkheidverklaringen;

6.     verweerster door haar handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, wat blijkt uit rechtsoverweging 3.12 van de beschikking van de rechtbank van 8 februari 2016

 

 

4          VERWEER

4.1      Verweerster heeft haar cliënt bijgestaan in meerdere procedures tegen klaagster. Daarbij zijn zowel door haar cliënt als klaagster procedures aanhangig gemaakt.

4.2      De procedures zijn steeds door verweerster namens X aanhangig gemaakt. De cliënt van verweerster was in staat en bereid om concept processtukken te maken, welke vervolgens door verweerster werden verbeterd, aangevuld, gewijzigd en definitief gemaakt.

4.3      Verweerster heeft niet steeds nodeloze procedures namens haar cliënt aanhangig gemaakt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat tegen de beschikking van de rechtbank van 8 februari 2016 geen hoger beroep is ingesteld.

4.4      Het staat een advocaat vrij stukken van een cliënt ongefilterd bij de rechtbank in te dienen. Het betrof steeds dezelfde stukken, die bij klaagster bekend waren. Klaagster en haar gemachtigde waren heel goed in staat om aan de advocaat van klaagster aan te geven welke stukken bestudeerd dienden te worden. X wilde iedere rechter opnieuw een goed beeld geven van de feitelijke situatie betreffende de kinderen. Hij wilde ontvoering van L voorkomen en het contact met R herstellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 8 februari 2016 niet geoordeeld dat er sprake was van misbruik van procesrecht.

4.5      Verweerster heeft in het verzoekschrift van 13 oktober 2015 gesteld dat uit het rapport van de bijzondere curator van 8 juli 2015 bleek dat R er geen bezwaar tegen had om naar X toe te gaan. Dat was de kern van de stelling. Uiteraard diende dat onder voorwaarden te gebeuren; dat is altijd duidelijk geweest. Dat R haar halfzusje graag wilde zien was volstrekt duidelijk en ook begrijpelijk. Van belang was dat R had aangegeven geen bezwaar te hebben om naar X te gaan. Verweerster heeft nimmer gesteld dat R onvoorwaardelijk naar X wilde gaan. De rechter heeft dat ook begrepen en zo verwoord.

4.6      Ten aanzien van de zoekgeraakte stukken is sprake van een vergissing aan de zijde van verweerster. De geretourneerde stukken lagen niet bij het dossier, waardoor verweerster zich heeft vergist.

4.7      Verweerster heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van van de rechtbank van 23 april 2014, omdat zij ervan uitging dat het een (gedeeltelijke) eindbeschikking betrof. Verweerster zou een beroepsfout maken indien zij dat niet zou doen. Dat het gerechtshof bij beschikking van 20 november 2014 heeft beslist dat het in zijn geheel een tussenbeschikking betrof en X daarom niet-ontvankelijk heeft verklaard, maakt dit niet anders.

4.8      Verweerster heeft haar cliënt geadviseerd over te gaan tot betaling van de proceskosten waarin hij bij beschikking van het gerechtshof van 20 augustus 2015 is veroordeeld. Meer kan verweerster hierin niet doen. Er is geen sprake van een eerdere door X onbetaald gelaten  kostenveroordeling, zodat klaagster ten onrechte stelt dat verweerster ermee bekend was dat X niet voldoet aan kostenveroordelingen.

 

5          BEOORDELING

5.1       De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Een advocaat dient zich voorts te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

5.2      Klaagster verwijt verweerster het ongefilterd doorsturen van grote hoeveelheden stukken van haar cliënt aan de rechtbank. Vast staat dat verweerster grote hoeveelheden stukken van haar cliënt ongefilterd naar (rechterlijke) instanties heeft doorgezonden en dat verweerster haar cliënt daarbij een grote mate van vrijheid heeft gegeven. Verweerster heeft hierover naar voren gebracht dat zij het in het belang van haar cliënt noodzakelijk achtte, dat iedere rechter opnieuw kennis nam van de door haar cliënt ingebrachte feitelijke informatie. De raad begrijpt dat het door klaagster en door de rechtbank vanuit proces-technisch oogpunt als onwenselijk is ervaren dat zij in de hoeveelheid door X geproduceerde stukken, welke steeds ongefilterd door verweerster in de gerechtelijke procedures zijn ingebracht, steeds weer op zoek dienden te gaan naar steekhoudende juridische argumenten, hetgeen de beoordeling van het geschil complex maakte en de voortgang van de procedures ernstig frustreerde. De vraag die ter beoordeling aan de raad voorligt is of verweerster de procesgang nodeloos heeft gefrustreerd en daarmee als advocaat van de wederpartij van klaagster de grens die haar in die hoedanigheid jegens klaagster vrijstond heeft overschreden.

5.3      De raad stelt voorop dat een advocaat in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak, waaronder de wijze van indiening van stukken,  bepaalt. Het is voorts aan de betreffende rechterlijke colleges om te bepalen of (grote hoeveelheden) ingebrachte stukken al dan niet worden toegelaten. Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënt en het klaarblijkelijk nodig bevonden om de rechterlijke colleges steeds opnieuw van alle door haar cliënt ingebracht feitelijke informatie te voorzien. Hoewel de raad begrijpt dat (de advocaat van) klaagster de wijze van procederen door verweerster als hinderlijk heeft ervaren, is uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, niet gebleken dat klaagster hierdoor  nodeloos in haar belangen is geschaad.

5.4      Ook ten aanzien van het verloop van de zitting bepaalt een advocaat in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak. Het stond verweerster vrij om haar cliënt ter zitting het woord te laten voeren. Het is de rechter die de regie ter zitting bepaalt. Indien de rechter de cliënt van verweerster toestaat het woord te voeren, valt verweerster daarvan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

5.5      Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is evenmin gebleken dat verweerster namens X nodeloze procedures heeft gevoerd. Ook de rechtbank is in haar beschikking van 8 februari 2016 tot de conclusie gekomen dat ten aanzien van de verzoeken van X geen sprake was van evidente ongegrondheid. Ook een niet-ontvankelijkverklaring betekent niet dat de procedure nodeloos aanhangig is gemaakt. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij goede gronden had om de betreffende procedures aanhangig te maken. Van misbruik van recht is niet gebleken.

5.6      Klaagster verwijt verweerster voorts dat zij de rechter bewust heeft misleid door in een verzoekschrift strekkende tot omgang met R  het standpunt van de bijzonder curator over de omgang van haar cliënt met R onvolledig/onjuist weer te geven. Verweerster heeft ter zake aangevoerd dat zij het verslag van het gesprek van de bijzondere curator met R (gedeeltelijk) heeft geciteerd, omdat zij het in het belang van X achtte om middels weergave van dat gedeelte van het gespreksverslag duidelijk te maken dat R geen bezwaar had om naar X toe te gaan. Het stond verweerster vrij om datgene wat zij in het belang van haar cliënte achtte in rechte in te brengen. Weliswaar heeft verweerster niet het volledige citaat uit het tussenrapport van de bijzondere curator van 8 juli 2015 opgenomen, maar dit betekent nog niet dat er sprake is van misleiding van de rechter. Partijen verschilden van mening over de omgang tussen X en de dochter van klaagster R. Het lag op de weg van klaagster om in rechte op de stukken van X, waaronder het onvolledige citaat, te reageren.

5.7      De raad is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat de klachtonderdelen, 1,2,4,5 en 6 ongegrond zijn.

5.8      Ten aanzien van het derde onderdeel van de klacht komt de raad tot een ander oordeel. Vast staat dat verweerster de brief van X van 5 en diens reactie van 6 januari 2016 op het verweerschrift van klaagster ongewijzigd aan de rechtbank heeft doorgestuurd. In beide stukken wordt door X gesteld dat de brief van X van 20 juli 2015 en de brief van de advocaat van klaagster van 21 juli 2015 bij het gerechtshof waren zoekgeraakt, terwijl deze aan verweerster respectievelijk klaagsters advocate werden geretourneerd. Verweerster was hiervan op de hoogte, althans had hiervan op de hoogte behoren te zijn. Verweerster erkent dat de stukken door haar retour zijn ontvangen, maar dat deze abusievelijk onopgemerkt zijn gebleven. Wat hiervan ook moge zijn, vast staat dat verweerster informatie aan de rechtbank heeft doorgezonden, waarvan zij wist, althans behoorde te weten dat deze feitelijk onjuist was. Dit valt verweerster tuchtrechtelijk aan te rekenen. Klachtonderdeel 3 is derhalve gegrond.

 

6          MAATREGEL

6.1      De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de gemachtigde van klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

-        verklaart  klachtonderdeel 3 gegrond;

-        verklaart de klachtonderdelen 1,2,4,5 en 6 ongegrond;

-        legt aan verweerster de maatregel waarschuwing op.

-        veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 25,00 klaagster;

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van

          € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van   13 maart 2017.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2017

 

verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-          klaagster

-            verweerster

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-          de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant    

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl