Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:277
Zaaknummer
16-938/DH/DH
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing, klacht te laat ingediend en niet-ontvankelijk
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 22 november 2016
in de zaak 16-938/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 oktober 2016 met kenmerk K1462 2016 ab/ksl, door de raad ontvangen op 7 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager heeft zich op 12 februari 2013 tot verweerder gewend in verband met een arbeidsgeschil. De opdrachtbevestiging is gedateerd op 18 februari 2013.
1.2 Klager heeft op 28 februari 2013 de definitieve vaststellingovereenkomst op het kantoor van verweerder voor akkoord getekend.
1.3 In de door verweerder opgemaakte en ondertekende kwitantie van 23 april 2013 staat vermeld dat klager hem met ingang van 28 februari 2013 tot en met 20 april 2013 in totaal EUR 3.000,- in contanten heeft gegeven.
1.4 Bij brief van 7 juni 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) in strijd met de daarover met klager gemaakte afspraken geen verweer heeft gevoerd tegen klagers ontslag op staande voet, dat volgens klager niet rechtsgeldig was;
b) in strijd met de daarover met klager gemaakte afspraken geen inhoudelijke procedures heeft gevoerd naar aanleiding van het voormelde ontslag op staande voet;
c) in strijd met de daarover met klager gemaakte afspraken een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst in der minne heeft opgesteld en door klager heeft laten ondertekenen met de mededeling dat klager anders geen WW-uitkering zou ontvangen;
d) klager op straat een bedrag van EUR 3.500,- contant heeft laten betalen.
3 VERWEER
3.1 Gelet op de omstandigheid dat er meer dan drie jaar is verstreken na de aanleiding voor de klacht, heeft verweerder bepleit dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
4.2 Verweerder is van 12 februari 2013 tot 28 februari 2013 de advocaat van klager geweest. De klacht van klager ziet op deze periode en dateert van 7 juni 2016. De klacht is daarmee ruimschoots na verloop van de termijn van drie jaren ingediend.
4.3 De mededeling van klager dat hij zich pas een aantal weken na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst bewust was van wat er gebeurd was maakt dit niet anders. Ten eerste is dit gemotiveerd betwist door verweerder, zodat de juistheid van deze mededeling niet kan worden vastgesteld en bovendien is een paar weken geen drie maanden; de tijd die gelegen is tussen 28 februari 2013 en 7 juni 2013 (de datum gelegen drie jaren voor de dag van indiening van de klacht). Ook het contact van klager met de Geschillencommissie Advocatuur disculpeert de overschrijding van de termijn niet. De wet schrijft immers expliciet voor dat de klacht binnen de gestelde termijn moet zijn ingediend en niet dat het handelen binnen die termijn op een andere wijze reeds aan de kaak moet zijn gesteld.
4.4 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is deze niet-ontvankelijk.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 22 november 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 november 2016 verzonden.