Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-01-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:43

Zaaknummer

16-1018/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij in echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft de belangen van haar cliënt behartigd en is daarbij gebleven binnen de voor haar - als advocaat van de wederpartij - geldende grenzen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 januari 2017

in de zaak 16-1018/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 oktober 2016 met kenmerk K180 2016 dk/ak, door de raad ontvangen op 26 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1. De advocaat van klaagster heeft namens klaagster een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Den Haag. Verweerster staat de ex-echtgenoot van klaagster in die procedure bij.

1.2. Op 21 augustus 2015 heeft verweerster namens haar cliënt een verweerschrift gedateerd 19 augustus 2015 ingediend bij de rechtbank Den Haag.

1.3. Op 8 januari 2016, voorafgaand aan de eerste mondelinge behandeling bij de rechtbank Den Haag, heeft een viergesprek plaatsgevonden ten kantore van de advocaat van klaagster.

1.4. Bij e-mail van 7 juli 2016 heeft verweerster de advocaat van klaagster als volgt bericht:

“(…) Van cliënt vernam ik dat hij tevreden is over de mediator. Hij heeft wel de indruk dat uw cliënte probeert hem te stigmatiseren als psychiatrisch patiënt of als zijnde agressief en dit mogelijk in de procedure in wil zetten om het eenhoofdig gezag te realiseren en hem te diskwalificeren als ouder. (…)

Cliënt mag op 18 juli 2016 voor het eerst zijn dochter zien binnen de setting van begeleide omgang. Het lijkt erop dat uw cliënt het niet zover wil laten komen en de mediation wil staken voor die datum. Cliënt wil graag verder met de mediation.

Ik verzoek u met uw cliënt te willen bespreken dat de mediation niet is bedoeld om belastend materiaal te verzamelen tegen de voormalige partner maar om als ouders beter te kunnen communiceren en het voor de minderjarige mogelijk te maken op te groeien met haar vader en haar moeder, ook al zijn die geen partners meer. Cliënt hoopt dat u uw cliënte aanspoort de mediation voort te zetten en de begeleide omgang een kans te geven. Hierop heeft hij immers recht als vader van de minderjarige, ook de rechtbank zal dit onderschrijven.”

1.5. Bij brief van 1 augustus 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2. KLACHT

2.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten in het verweerschrift gedateerd 19 augustus 2015;

b) zij zich tijdens het viergesprek op 8 januari 2016 zodanig heeft gedragen dat klaagster zich verhoord heeft gevoeld, waarna verweerster enkel haar excuses aan klaagsters advocaat heeft aangeboden;

c) zij zich ten onrechte heeft bemoeid met het mediationtraject door druk uit te oefenen.

Onderbouwing klachtonderdeel a

2.2. Ter onderbouwing van klachtonderdeel a verwijst klaagster naar een aantal passages in het verweerschrift, waaronder de passage waarin staat dat de oudste zus van klaagster door haar ouders zou zijn verstoten. Voorts verwijst klaagster naar de passages waarin staat dat zij onnodig onrust en paniek zaait en dat zij de man blijft belasten met allerlei zelf verzonnen diagnoses omtrent zijn psychisch welzijn.

Onderbouwing klachtonderdeel b

2.3. Volgens klaagster stelde verweerster haar tijdens het viergesprek de vraag waarom zij zo bang was voor de man. Na het horen van klaagsters antwoorden zei verweerster tegen klaagster: ‘je komt bij mij over als een tough lady.’ Vervolgens bood zij na afloop van het gesprek/verhoor alleen haar excuses aan aan de advocaat van klaagster, met als reden dat zij klaagster waarschijnlijk te hard had aangepakt. Als verweersters excuses oprecht waren geweest, had zij die wel persoonlijk aan klaagster aangeboden.

Onderbouwing klachtonderdeel c

2.4. Na drie mediationgesprekken heeft klaagster de mediator meegedeeld dat zij haar partijdig vond en wilde nadenken of zij het traject wenste voort te zetten. Nog voordat klaagster (op 11 juli 2016) een beslissing moest nemen, ontving haar advocaat op 7 juli 2016 het onder 1.4 aangehaalde

e-mailbericht van verweerster. Klaagster betwijfelt of de taak van de advocaat zover strekt dat zij zich actief mag bemoeien met de voortgang van het mediationtraject en of het (tuchtrechtelijk) geoorloofd is dat zij de wederpartij op een dergelijke wijze aanspreekt en zo invloed probeert uit te oefenen. Dit geldt temeer nu verweerster in bedoeld e-mailbericht al vooruitloopt op de zaak en stelt dat de rechtbank – wanneer klaagster het mediationtraject en daarmee ook het omgangstraject beëindigt – het door haar geformuleerde standpunt zal ondersteunen. Daarmee beoogt verweerster uitsluitend te bewerkstelligen dat klaagster het mediationtraject niet zal beëindigen. Daarbij heeft verweerster opnieuw gezegd dat klaagster de man probeert te stigmatiseren en vult zij op geheel subjectieve en suggestieve wijze in wat klaagster volgens haar zou doen om het eenhoofdig gezag te realiseren. Dit alles terwijl zij weet hoe de ex-echtgenoot van klaagster zich ten opzichte van klaagster heeft gedragen. Gelet op de omstandigheid dat verweerster klaagster al eerder valselijk heeft beschuldigd van het verzinnen van een diagnose, vallen deze aantijgingen in het e-mailbericht haar extra aan te rekenen. 

3. VERWEER

3.1. Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

4. BEOORDELING

4.1. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen verweerster, die haar ex-echtgenoot bijstaat c.q. bijstond in een echtscheidingsprocedure. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking is van belang dat de advocaat zich in of buiten rechte niet hetzij schriftelijk, hetzij mondeling onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Deze beperking van de vrijheid van de advocaat strekt niet alleen ter bescherming van de wederpartij die zich gegriefd zou kunnen voelen door bepaalde uitlatingen, maar is ook noodzakelijk in het belang van een behoorlijke rechtsbedeling, waarin de advocaat binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. Dat belang is er bij gebaat dat ook in conflicten, waarbij de emoties hoog op kunnen lopen, op waardige wijze en op zakelijke toon wordt gedebatteerd. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2. Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster zich in haar verweerschrift onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten.

4.3. Verweerster heeft aangevoerd dat het verweerschrift een reactie was op het inleidend verzoekschrift, dat bepaalde passages bevatte die door de cliënt van verweerster als zeer kwetsend werden ervaren. In het verzoekschrift werd onder meer gesteld dat de man een psychische stoornis heeft, dat hij zijn dochter alleen onder begeleiding mag zien, dat hij niet met klaagster wil overleggen, dat hij zijn kind nooit behoorlijk heeft verzorgd, dat hij geen verantwoordelijkheid kan dragen, dat klaagster door hem ook depressief is geworden, dat hij in therapie moet en dat de familie is ingeschakeld om te communiceren. Verweerster heeft in haar verweerschrift juist getracht om te depolariseren en heeft daarin bepaalde passages opgenomen die bedoeld waren om de druk van de ketel te halen. De door klaagster in haar verzoekschrift geuite ernstige beschuldigingen mochten niet onbestreden blijven. Dat verweerster ter verdediging van haar cliënt in het verweerschrift heeft aangegeven dat de diagnoses van klaagster zelf ongefundeerd en een indianenverhaal waren is niet onnodig grievend, maar een noodzakelijk verweer om de man niet door klaagster te laten stigmatiseren en te laten diskwalificeren als ouder.

4.4. De voorzitter begrijpt dat bepaalde door verweerster in haar verweerschrift opgenomen passages door klaagster als onaangenaam kunnen worden opgevat. De voorzitter acht de ter discussie gestelde bewoordingen met inachtneming van het onder 4.1 vermelde uitgangspunt evenwel niet van dien aard dat verweerster daarmee de grenzen van professioneel gedrag heeft overschreden. Opgemerkt zij hierbij dat verweerster als advocaat per definitie partijdig is en dient op te komen voor de belangen van haar cliënt. Daarbij is verweerster naar het oordeel van de voorzitter gebleven binnen de bandbreedte van professioneel gedrag, zodat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.5. In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij zich tijdens het viergesprek op 8 januari 2016 dusdanig heeft gedragen dat klaagster zich verhoord heeft gevoeld, en dat verweerster vervolgens enkel haar excuses aan klaagsters advocaat heeft aangeboden.

4.6. Verweerster heeft aangevoerd dat het viergesprek in haar beleving en die van haar cliënt heel plezierig en in goede harmonie is verlopen. Verweerster heeft naderhand nog overleg gehad met de advocaat van klaagster en ook zij was van mening dat dit het geval was. Verweerster heeft zich tijdens het gesprek respectvol gedragen ten opzichte van klaagster en daarbij rekening gehouden met de gevoeligheden van de zaak. Gezien het feit dat beide partijen aan het eind van het gesprek aangaven dat zij het een goede sessie vonden en dat een voor hen beiden bevredigend resultaat was bereikt, acht verweerster dit klachtonderdeel ongegrond. Of, en zo ja, waarom verweerster na het viergesprek haar excuses gemaakt zou hebben tegenover klaagsters advocaat, weet verweerster niet meer. Indien zij op enigerlei wijze onbewust en onopzettelijk de gevoelens van klaagster of haar ouders heeft gekrenkt, betreurt verweerster dat zeer.

4.7. Het klachtdossier biedt naar het oordeel van de voorzitter geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van klaagster dat verweerster zich tijdens het viergesprek op 8 januari 2016 ongepast heeft  opgesteld bij haar bevraging van klaagster, noch voor de stelling dat verweerster na afloop van dit viergesprek (enkel) haar excuses aan klaagsters advocaat heeft aangeboden (wat er ook zij van de mogelijke tuchtrechtelijke relevantie hiervan). De eerste stelling heeft verweerster betwist en ten aanzien van de tweede stelling heeft zij aangegeven dat zij niet meer weet of zij haar excuses heeft gemaakt aan klaagsters advocaat. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.8. Dit klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerster zich ten onrechte heeft bemoeid met het mediationtraject door druk uit te oefenen.

4.9. Volgens verweerster heeft haar cliënt haar verzocht de advocaat van klaagster mede te delen dat hij zorgen had over de mediation omdat klaagster de mediator had verzocht om bepaalde zaken op voor de man nadelige wijze schriftelijk vast te leggen, waartoe de mediator om haar moverende redenen niet bereid was. Verweerster heeft nooit contact gehad met de mediator en zich niet bemoeid met het mediationtraject. Zij heeft enkel de zorgen van haar cliënt kenbaar gemaakt aan de advocaat van klaagster. Zij heeft daarbij aangegeven dat ook de rechtbank het recht van een vader op omgang met zijn kind onderschrijft. Zij heeft niet gesteld, anders dan klaagster aanvoert, dat de rechtbank bij het beëindigen van de mediation het standpunt van de man zal volgen aangaande de omgang. Verweerster heeft slechts namens haar cliënt laten weten dat hij de mediation graag zou willen vervolgen. Ook dit klachtonderdeel acht zij ongegrond.

4.10. Gelet op de inhoud van het e-mailbericht van 7 juli 2016 van verweerster aan de advocaat van klaagster komt de voorzitter niet tot het oordeel dat verweerster middels dat e-mailbericht heeft getracht (ongeoorloofde) druk op klaagster uit te oefenen. Verweerster heeft verklaard dat het doel van haar

e-mailbericht was om de zorgen van haar cliënt omtrent het mediationtraject kenbaar te maken aan de advocaat van klaagster. Verweerster heeft als advocaat de belangen van haar cliënt behartigd. Naar het oordeel van de voorzitter is zij daarbij gebleven binnen de bandbreedte van de onder 4.1 genoemde grenzen, zodat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook dit laatste klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 9 januari 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2017 verzonden.