Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-01-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:40

Zaaknummer

16-936/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat wederpartij, familierechtelijk geschil

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 2 januari 2017

in de zaak 16-936/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 5 oktober 2016 met kenmerk R 2016/72 ml/dh, door de raad ontvangen op 6 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster staat de ex-partner van klager bij in de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen die ex-partner en klager.  

1.2    Klager heeft een brief gedateerd 15 maart 2016 verzonden, gericht aan zijn ex-partner.

1.3    Bij e-mail van 11 april 2016 heeft verweerster klager geïnformeerd over haar bijstand aan de ex-partner. Voorts heeft zij hem namens de ex-partner een voorstel gedaan over de afwikkeling van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en heeft zij hem een concept ouderschapsplan toegezonden. Verweerster heeft klager aangeraden om een advocaat in te schakelen. Tot slot heeft zij klager bericht dat zij binnen twee weken wenste te vernemen van klager of zijn advocaat, bij gebreke waarvan klager te zijner tijd een verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap zou ontvangen.

1.4    Klager heeft verweerster bij e-mail van 12 april 2016 bericht dat hij op zoek was naar een advocaat om hem in de zaak bij te staan. Verweerster heeft hem in haar e-mail van 15 april 2016 een termijn van drie weken gegeven, alvorens zij zou overgaan tot indiening van het verzoekschrift. Voorts heeft zij hem bericht dat zij de brief van klager aan zijn ex-partner van 15 maart 2016 in goede orde had ontvangen.

1.5    Verweerster heeft op 17 mei 2016 namens de ex-partner van klager een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank Rotterdam.

1.6    Bij brief gedateerd 21 april 2015 [de voorzitter begrijpt: 21 april 2016] heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij klagers brief van 15 maart 2016, waarin hij uitgangspunten had geformuleerd betreffende de zaak tussen klager en zijn ex-partner, heeft genegeerd;

b)    zij zich plotseling heeft gemeld als advocaat van de ex-partner van klager zonder in te gaan op de inhoud van de brief van 15 maart 2016;

c)    zij klagers e-mail van 12 april 2016 heeft genegeerd, waarin klager aangeeft op zoek te zijn naar een advocaat;

d)    zij plotseling een ouderschapsplan heeft overgelegd, dat in strijd is met de door klager opgestelde uitgangspunten, zonder enig overleg en zonder enige betrokkenheid van klager;

e)    zij de rechten en belangen van klager volledig heeft genegeerd.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna waar nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a en b

4.2    De voorzitter ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

4.3    In klachtonderdeel a verwijt klager verweerster dat zij klagers brief van 15 maart 2016 heeft genegeerd. Klachtonderdeel b betreft het verwijt dat verweerster zich plotseling heeft gemeld als advocaat van de ex-partner, zonder in te gaan op de inhoud van de brief van 15 maart 2016.

4.4    De voorzitter stelt voorop dat de brief van 15 maart 2016 niet is gericht aan verweerster, maar aan de ex-partner van klager. Reeds om die reden hoefde verweerster niet op de inhoud van die brief in te gaan. Overigens blijkt uit de e-mail van verweerster van 15 april 2016 dat zij de brief van 15 maart 2016 wel degelijk heeft gelezen en dat zij daar ook iets mee wilde doen. Verweerster is echter vrij in de wijze waarop zij reageert en op welke punten zij wil ingaan. Anders dan klager kennelijk lijkt te veronderstellen, heeft hij geen ‘recht’ op een antwoord van de advocaat van zijn ex-partner op alle door hem aangestipte punten. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij klagers e-mail van 12 april 2016 heeft genegeerd, waarin klager aangeeft op zoek te zijn naar een advocaat.

4.6    Verweerster heeft aangevoerd dat de belangen van haar cliënte een spoedige indiening van het verzoekschrift vereisten, zodat verweerster op 17 mei 2016 is overgegaan tot het indienen van het verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen.

4.7    Uit de onderhavige stukken volgt dat verweerster klager een termijn van drie weken heeft gegeven alvorens zij zou overgaan tot het indienen van het verzoekschrift bij de rechtbank. Derhalve heeft zij klager afdoende in de gelegenheid gesteld om een advocaat te vinden. Niet valt in te zien waarom verweerster klachtwaardig zou hebben gehandeld. Klager heeft bovendien tijdig een advocaat gevonden, zodat van enige schending van zijn belangen geen sprake is.

4.8    Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.9    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster plotseling, zonder  enig overleg met en zonder enige betrokkenheid van klager, een ouderschapsplan heeft overgelegd dat in strijd is met de door klager opgestelde uitgangspunten.

4.10    Verweerster heeft hieromtrent aangevoerd dat zij een concept ouderschapsplan had opgesteld. De voorzitter overweegt dat niet valt in te zien waarom verweerster in een dergelijk concept de visie van klager naar voren zou moeten brengen. Klager lijkt te miskennen dat verweerster optreedt voor de wederpartij van klager en daardoor per definitie gehouden is zich partijdig op te stellen. Zij dient dan ook de standpunten van haar eigen cliënte naar voren te brengen, hetgeen zij heeft gedaan.

4.11    Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e

4.12    In dit laatste klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de rechten en belangen van klager volledig heeft genegeerd.

4.13    Dat verweerster de rechten en belangen van klager volledig heeft genegeerd, blijkt niet uit de onderhavige stukken. Evenmin is gebleken dat verweerster, bij de behartiging van de belangen van haar cliënte, op enigerlei wijze de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. Ook dit laatste klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 2 januari 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 januari 2017 verzonden.