Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:281
Zaaknummer
16-1016/DH/DH
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat wederpartij
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 19 december 2016
in de zaak 16-1016/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 oktober 2016 met kenmerk K109 2016 dk/ak, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft de wederpartij van klaagster bijgestaan in een alimentatieprocedure. In die procedure heeft op 12 april 2016 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag.
1.2 Bij brief gedateerd 20 april 2016, aangevuld bij brief van 4 juni 2016, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) tijdens de zitting van 12 april 2016 feiten heeft geponeerd waarvan zij wist, althans behoorde te weten dat die onjuist waren;
b) zich op de zitting van 12 april 2016 onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten.
3 VERWEER
3.1 Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De citaten die klaagster in haar klaagschrift heeft opgenomen zijn niet door verweerster uitgesproken. Waar mogelijk heeft zij de stellingen van haar cliënt onderbouwd met bewijsstukken. Indien dat niet mogelijk was, heeft verweerster dat aangegeven. Al hetgeen zij tijdens de zitting van 12 april 2016 heeft gezegd, heeft zij namens haar cliënt gezegd. Verweerster heeft zich niet grievend over klaagster uitgelaten. Het standpunt van verweerster vindt steun in het proces-verbaal van de zitting van 12 april 2016, dat verweerster bij haar dupliek aan de deken heeft overgelegd. De klacht dient ongegrond te worden verklaard.
4 BEOORDELING
4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen
4.2 Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd, onder overlegging van het proces-verbaal van de zitting van
12 april 2016, het standpunt betrokken dat zij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Weliswaar heeft klaagster aangevoerd bewijs te kunnen leveren van het tegendeel, maar het is bij het aankondigen van zulk bewijs gebleven.
4.3 Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van klaagster – kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen, en dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 19 december 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 december 2016 verzonden.