Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:52

Zaaknummer

17-007/DB/OB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder gegevens van feitelijke aard naar voren heeft gebracht waarvan hij de onwaarheid kende. Niet gehouden om IJI-rapport in het geding te brengen. Instellen van appel op laatste dag appeltermijn niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van    14 maart 2017

in de zaak 17-007/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

                                              

 

klaagster

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 4 januari 2017 met kenmerk 48|16|056K, door de raad ontvangen op 5 januari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       Klaagster heeft een broer V (hierna: broer V) en een broer  M (hierna: “broer M”). De vader van klaagster en haar broers is in 1993 overleden. Klaagster en de beide broers hebben in 1993 de nalatenschap van de vader verworpen. De moeder van klaagster is in 2011 overleden. Ten tijde van het overlijden van de moeder, die de Nederlandse nationaliteit had, was zij woonachtig in Spanje. De tot de nalatenschap van de moeder behorende vermogensbestanddelen bevonden zich grotendeels in Spanje. De moeder heeft in 1988 in Nederland een testament opgemaakt waarin geen rechtskeuzebeding is opgenomen. Klaagster en broer V zijn woonachtig in Nederland, terwijl broer M woonachtig is in Spanje. Tussen klaagster en de broers is een geschil ontstaan over de verdeling van de nalatenschap.

1.2       Broer V is in het geschil bijgestaan door verweerder. Verweerder heeft advies ingewonnen bij het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: “het IJI”) over de vraag welk recht van toepassing is op de bij hem in behandeling zijnde kwestie. Het IJI heeft op 14 februari 2013 een rapport uitgebracht en geoordeeld dat het Spaanse recht van toepassing was.

1.3       Verweerder heeft klaagster en broer M op 7 juni 2013 doen dagvaarden om te verschijnen bij de rechtbank Rotterdam. Verweerder heeft namens broer V – onder meer – gevorderd om de verdeling van de nalatenschappen van de vader en de moeder vast te stellen, met toepassing van het Nederlandse recht.

1.4       Bij brief d.d. 10 februari 2015 heeft verweerder ten behoeve van de comparitie van partijen die was gepland op 24 februari 2015 e-mailcorrespondentie tussen de erfgenamen in het geding gebracht. Ook heeft verweerder bij brief d.d. 10 februari 2015 een stuk in het geding gebracht waarin een deel van de tekst van het rapport van het IJI was overgenomen. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder bij akte d.d. 8 april 2015 het complete rapport van het IJI d.d. 14 februari 2013 in het geding gebracht.

1.5       Bij vonnis d.d. 26 augustus 2015 heeft de rechtbank – onder meer - geoordeeld dat zij bevoegd was in de verdelingsprocedure en dat het Spaanse recht van toepassing is. Op de laatste dag van de appeltermijn heeft verweerder namens zijn cliënt een appeldagvaarding doen uitbrengen.

 

 

 

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster met zijn wijze van procederen op kosten heeft gejaagd en persoonlijk leed heeft toegebracht, aangezien hij:

1.    in de procedure welbewust het onjuiste standpunt heeft ingenomen dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat het Nederlands recht van toepassing was, terwijl hij wist dat het Spaanse recht van toepassing was, omdat dit bleek uit het rapport uit 2013 van het IJI, welk rapport hij heeft achtergehouden en zelfs heeft gemanipuleerd;

2.    hoewel hij wist dat zijn cliënt de nalatenschap van de vader had verworpen toch is blijven voort procederen en voor het eerst op 2 april 2014 heeft erkend dat er slechts sprake is van een nalatenschap van de moeder;

3.    pas op de laatste dag van de appeltermijn hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis d.d. 26 augustus 2015;

4.    doelbewust op het laatste moment vóór de comparitie van partijen warrige en lasterlijke e-mails in de Spaanse taal in het geding heeft gebracht.

 

3             VERWEER

                        3.1       Klachtonderdeel 1

                                    Verweerders cliënt was van mening dat er voldoende argumenten waren om te komen tot toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Dit is dan ook in de procedure betoogd. Noch verweerder, noch zijn cliënt zijn verplicht om een bij een derde ingewonnen advies in het geding te brengen.  Voorts zijn noch verweerder, noch zijn cliënt verplicht om het ingewonnen advies op te volgen; zij hebben recht op een eigen mening en mogen hun eigen standpunt ook verkondigen. Op 10 februari 2015 heeft verweerder ter voorbereiding op de comparitie van partijen aan de rechtbank een stuk toegezonden, dat tekstueel een gedeelte was uit het rapport van het IJI. De inhoud van dit stuk vormde de mening en het standpunt van verweerders cliënt. Het stuk is uitdrukkelijk niet gepresenteerd als zijnde afkomstig van het IJI. Ter comparitie is vervolgens ter sprake gekomen dat verweerder bij het IJI advies had ingewonnen. Op verzoek van de rechter is vervolgens na de comparitie bij akte het volledige rapport van het IJI in het geding gebracht. Klaagster heeft betoogd dat Spaans recht van toepassing was. Ter comparitie van 24 februari 2015 heeft verweerders cliënt zich hierin gevoegd.

                        3.2       Klachtonderdeel 2

                                    Het is juist dat vaders nalatenschap was verworpen, doch ten tijde van het opstellen van de dagvaarding wist verweerders cliënt dit niet meer. Verweerder heeft dit niet bewust achterhouden. Pas na het uitbrengen van de dagvaarding is verweerders cliënt hieraan herinnerd. Nadat klaagster de verwerpingsakte in het geding had gebracht heeft verweerders cliënt bij de eerstvolgende gelegenheid erkend dat vanwege de verwerping de nalatenschap van vader toeviel aan  moeder. Overigens heeft de verwerping voor de afwikkeling van de nalatenschap ook niet veel zelfstandige betekenis; de bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt er in ieder geval niet door beïnvloed.

                        3.3       Klachtonderdeel 3

                                    Het staat verweerders cliënt vrij om alle dagen van de appeltermijn te benutten voor beraad over het al dan niet instellen van hoger beroep. Vanzelfsprekend kan verweerders cliënt van alle dagen van de appeltermijn gebruik maken om dit hoger beroep in te stellen.

                        3.4       Klachtonderdeel 4

                                    Op 10 februari 2015 heeft verweerder 79 mails in het geding gebracht. Deze mails betroffen voornamelijk correspondentie tussen klaagster en de broers en waren in overwegende mate in het Spaans. Het grootste deel is op kosten van verweerders cliënt vertaald. Een tweetal mails betroffen verklaringen van een persoon die anoniem wilde blijven. Het inbrengen van de mails diende ter onderbouwing van de vordering van de cliënt van verweerder. Indien klaagster het hier niet mee eens was, kon zij dit kenbaar maken aan de rechter.

 

4             BEOORDELING

4.1                   De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

 

4.2       Klachtonderdeel 1

            De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder gegevens van feitelijke aard naar voren heeft gebracht, waarvan hij de onwaarheid kende of behoorde te kennen. Immers, de door verweerder namens zijn cliënt ingenomen standpunten dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat het Nederlandse recht van toepassing was, zijn standpunten van juridische en niet van feitelijke aard. Dat het naar de mening van het IJI voor de hand zou liggen om de zaak voor te leggen aan de Spaanse rechter omdat het Spaanse recht de vererving van de nalatenschap van de erflaatster zou beheersen, maakt dit niet anders. 

 

4.3       Het was de taak van verweerder om uitsluitend de belangen van zijn cliënt te behartigen en in dat kader stond het hem vrij om in overleg met en in het belang van zijn cliënt die standpunten in te nemen die hij in het belang van zijn cliënt nodig achtte. Klaagster heeft in de civiele procedure de gelegenheid gehad om op de standpunten van verweerders cliënt te reageren, hetgeen zij ook heeft gedaan en naar aanleiding waarvan verweerder aan de rechtbank heeft kenbaar gemaakt dat zijn cliënt zich wilde voegen in toepassing van het Spaanse recht.

 

4.4       Naar het oordeel van de voorzitter was verweerder niet gehouden om het rapport van het IJI in het geding te brengen. Het rapport van het IJI was niets meer of minder dan een juridisch advies aan verweerders cliënt, zodat het verweerder vrij stond om dit advies op te volgen of juist terzijde te leggen. Van manipulatie is voorts niet gebleken. Immers, verweerder heeft enkel een door zijn cliënt opgestelde notitie in het geding gebracht waarin gebruik is gemaakt van passages uit het rapport. Dit stond hem vrij in het kader van het onderbouwen van het standpunt van zijn cliënt.

 

4.5       Klachtonderdeel 2

            De voorzitter overweegt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Verweerder heeft gesteld dat zijn cliënt hem niet heeft geïnformeerd over de verwerpingsakte, zodat verweerder van het bestaan daarvan niet op de hoogte was en hiervan ook geen melding heeft kunnen maken in de dagvaarding. De voorzitter is van oordeel dat klaagster er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat verweerder aanleiding had om aan de juistheid van de door zijn cliënt verstrekte informatie te twijfelen, noch dat hij wist of kon weten dat zijn cliënt de nalatenschap van de vader had verworpen. Verweerder heeft op basis van de op dat moment voor hem kenbare feiten standpunten ingenomen ter behartiging van de belangen van zijn cliënt en dat was ook zijn taak.

 

 

4.6       Klachtonderdeel 3

            Verweerder heeft op de laatste dag van de appeltermijn namens zijn cliënt hoger beroep ingesteld. Daarmee heeft verweerder geenszins tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het stond hem vrij om gebruik te maken van de volledige wettelijke appeltermijn.

 

4.7       Klachtonderdeel 4

            Het is een advocaat geoorloofd om stukken in het geding te brengen, zoals (geanonimiseerd) e-mailverkeer, indien hij meent dat de belangen van zijn cliënt daarmee zij gediend. Het moge zo zijn dat klaagster het niet eens is met de inhoud van de overgelegde e-mails, maar dat betekent nog niet dat verweerder de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid heeft overschreden. Van een onnodige of onevenredige schending van klaagsters belangen is niet gebleken.

4.8       Naar het oordeel van de voorzitter is geenszins gebleken dat verweerder klaagster met zijn wijze van procederen op kosten heeft gejaagd en persoonlijk leed heeft toegebracht, noch dat hij anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, met bijstand van mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier op  14 maart 2017.

 

 

Griffier                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 maart 2017

                                                                         

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

 

 

Informatie ook op raadvandiscipline.nl