Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:27

Zaaknummer

16-101

Inhoudsindicatie

Raad oordeelt het verzet over vermeend onrechtmatig handelen van de faillissementscurator van klager ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 maart 2017

in de zaak 16-101

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 maart 2016 op de klacht van:

 

klager

tegen:

verweerder

 

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 oktober 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 februari 2016 met kenmerk 2015 KNN180, door de raad ontvangen op 4 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 21 maart 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 30 maart 2016 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 14 april 2016, door de raad ontvangen op 15 april 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 januari 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 14 april 2016, met bijlage.

 

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

 

3.    VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1    Verweerder was na ontvangst van de e-mail van op 17 juni 2013 van mr. S. van Bijzonder Beheer van de [naam bedrijf R.] al op de hoogte van een aantal feiten. Zo wist verweerder toen al dat de schuld die [naam bedrijf A.] had ten tijde van het faillissement aan de [naam bedrijf R.] volledig is overgegaan naar de resterende vennootschappen te weten [naam bedrijf B.], [naam bedrijf C.], [naam bedrijf D.], [naam bedrijf E.] en [naam bedrijf F.]. Dat betekent dat verweerder wist dat er dus geen sprake kon zijn van een verduistering of van aansprakelijkheidsstelling wegens bestuurdersaansprakelijkheid. Er was geen sprake van voorlopig erkende debiteuren van € 2.278.541,80. Daarnaast heeft de [naam bedrijf R.] het openstaande debiteurensaldo zelf geïncasseerd, zoals uit genoemde e-mail blijkt. Tot slot wist verweerder dat klager onder het regiem van Bijzonder Beheer van de bank viel, waardoor over alles maandelijks verantwoording moest worden afgelegd door klager. Daarmee wordt verduistering ook uitgesloten.

3.2    Verweerder is dan ook zeer onzorgvuldig met de werkelijkheid omgegaan, wat hem tuchtrechtelijk verweten kan worden. Ten onrechte heeft hij gemeld dat er sprake zou zijn geweest van eerdere faillissementen, zodat ook de veronderstelling dat klager een spoor van faillissementen heeft nagelaten, onjuist is.  

3.3    Ter zitting heeft klager nog aangevoerd dat hij verweerder verwijt  dat deze in zijn e-mail aan de advocaat van klager zijn vorderingen zonder enige onderbouwing en als vaststaande feiten heeft gepresenteerd. Verweerder schrijft namelijk ‘dat honderdduizenden euro’s aan de boedel waren onttrokken en dat de boedel een vordering had van circa € 2,5 miljoen wegens bestuurdersaansprakelijkheid’, terwijl van verweerder in zijn hoedanigheid als curator verwacht had mogen worden dat hij in die e-mail slechts vermoedens had uitgesproken.

 

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij in de e-mail aan de advocaat van klager zijn vorderingen op klager in algemene zin heeft uiteengezet, in de hoop met klager en diens advocaat tot vruchtbaar overleg te komen. Destijds beschikte hij echter nog niet over de administratie van klager, die pas 2,5 jaar later onder druk is afgegeven, zodat hij de vorderingen niet met stukken kon onderbouwen. Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de raad met recht, beroepen op de omkering van de bewijslast die aan de orde is wanneer geen deugdelijke administratie aan de curator wordt overhandigd. Verweerder heeft de verzetgronden gemotiveerd betwist en zijn ‘uitlatingen’ over klager nader onderbouwd. Zo heeft verweerder erop gewezen dat een verzwegen [bank]-rekening is getraceerd waarop mutaties zichtbaar zijn die duiden op onttrekkingen aan de boedel. De [naam bedrijf R.] heeft in januari 2017 een vordering bij de curator ingediend van omstreeks 2 miljoen euro. Uit de onder 3.1 genoemde email van de [naam bedrijf R.] kan dan ook niet zonder meer worden afgeleid wat klager daaruit wil afleiden. De raad is al met al niet gebleken dat verweerder op enigerlei wijze onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld.

4.2    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2017.

 

griffier                                            voorzitter

 

Beslissing verzonden d.d. 6 maart 2017.