Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-03-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:26
Zaaknummer
16-525
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Ne bis in idem.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 maart 2017
in de zaak 16-525
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 juli 2016 op de klacht van:
klagers
tegen
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 18 februari 2016 hebben klagers zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 juni 2016 met kenmerk 51/16/013, door de raad ontvangen op 10 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 26 juli 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 27 juli 2016 is verzonden aan klagers.
1.4 Bij brieven van 23 augustus 2016 en 25 augustus 2016, door de raad ontvangen op respectievelijk 24 augustus 2016 en 26 augustus 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is, gelijktijdig met het verzet van klagers tegen de voorzittersbeslissing in klachtzaak 16-551, behandeld ter zitting van de raad van 27 januari 2017 in aanwezigheid van de heer [B.] namens klagers. Verweerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift en aanvullend verzetschrift van klagers van 23 en 25 augustus 2016.
De raad heeft tevens kennis genomen van:
- de e-mail van klagers van 12 januari 2017 om 22:56 uur met nadere memorie;
- de e-mail van klagers van 13 januari 2017 om 23:04 uur met aanvullende nadere memorie met bijlage, zijnde een uitspraak van [datum] van de rechtbank [naam], zittingsplaats [plaats], afdeling bestuursrecht in een zaak van klagers als eisers tegen de deken.
2. FEITEN EN KLACHT
Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers, behoudens het volgende, in verzet niet op. Voor zover klagers hebben betoogd dat de feiten onvolledig zijn weergeven omdat daarin niet staat vermeld dat klagers in rechte voor een oud-cliënt van verweerder optreden, is de raad van oordeel dat dit aan de feiten had kunnen worden toegevoegd, maar dat dit gegeven niet relevant is voor de beoordeling van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet.
3. VERZET EN VERWEER
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) door de deken zijn ten onrechte twee brieven, te weten van een brief van mr. [X.] aan de stafjurist van 2 maart 2016 en een brief van 17 maart 2016 aan klagers, niet verstrekt aan de raad waardoor de raad de klachten onjuist althans onvoldoende heeft weergegeven en derhalve onjuist heeft beoordeeld;
b) anders dan de voorzitter oordeelt, heeft verweerder zelf de klachten onweersproken gelaten althans is het verweer niet opgenomen in de voorzittersbeslissing. Verweerder heeft slechts verwezen naar de visie van de stafjurist van de deken;
c) de klacht is ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond van art. 47b lid 1 van de Advocatenwet. Blijkens de uitspraak van de bestuursrechter van 14 oktober 2016 is de deken teruggefloten en zal de deken bestuursrechtelijk moeten handhaven jegens verweerder, zodat van ne bis in idem geen sprake kan zijn terwijl bovendien geen sprake is van een gelijksoortige zaak.
3.2 Verweerder heeft bij e-mail van 25 januari 2017 aan de griffie laten weten niet naar de mondelinge behandeling te zullen komen en te persisteren in zijn verweer.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Nu klagers verzetgrond a) niet hebben onderbouwd, kan de raad niet beoordelen in hoeverre het ontbreken van de twee genoemde brieven van invloed kan zijn geweest op de beslissing van de voorzitter. Niet valt in te zien waarom verweerder zich niet mocht refereren aan de visie van de stafjurist van de deken, zodat verzetgrond b) iedere feitelijke grondslag mist. Naar het oordeel van de raad is op dezelfde klacht van klagers al eerder inhoudelijk beslist, namelijk in de voorzittersbeslissing van 9 februari 2015 en op 20 juli 2015 in het daarop gevolgde en ongegrond verklaarde verzet. Na de voorzittersbeslissing van 26 juli 2016, waartegen thans verzet is ingesteld, heeft de bestuursrechter uitspraak gedaan in een kwestie tussen klagers en de deken. Naar het oordeel van de raad gaat die zaak echter niet over de onderhavige klacht van klagers jegens verweerder, zodat dit nieuwe feit niet tot een ander oordeel leidt dan dat sprake is van ne bis in idem. Verzetgrond c) gaat om die reden evenmin op.
4.2 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2017.
griffier voorzitter
Beslissing verzonden d.d. 6 maart 2017.