Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-02-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:23
Zaaknummer
16-1150
Inhoudsindicatie
Voorzitter oordeelt dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft door in de zaken die hij niet voor klaagster heeft gedaan maar waarin hij kort na ontvangst van de uitspraak in de door hem behartigde zaak voor klaagster (abusievelijk) van de rechtbank een brief met (een kopie van) rechterlijke uitspraken in de twee andere zaken van klaagster heeft ontvangen, die uitspraken niet door te sturen aan klaagster. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 1 februari 2017
in de zaak 16-1150
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 8 december 2016 met kenmerk 2016 KNN088, door de raad ontvangen op 9 december 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft op 12 november 2015 een gemeente verzocht om een uitkering op grond van de Participatiewet.
1.2 In verband met haar aanvraag heeft klaagster:
• bij brief van 18 februari 2016 bij de gemeente een bezwaarschrift ingediend wegens het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag;
• bij brief van 18 februari 2016 tevens beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek van 12 november 2015 (zaaknummer [XXX1]);
• bij brief van 23 februari 2016 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer [XXX2]).
1.3 De gemeente heeft bij besluit van 3 maart 2016 de aanvraag afgewezen.
1.4 Op 7 maart 2016 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met verzoek om haar belangen te behartigen.
1.5 Verweerder heeft bij brief van 9 maart 2016 namens klaagster een bezwaarschrift ingediend bij de gemeente tegen het besluit van 3 maart 2016.
1.6 Bij brief van 9 maart 2016 heeft verweerder namens klaagster aan de rechtbank het volgende bericht in de bij de rechtbank bekende zaken [xxx1] en [xxx2]:
“In opgemelde kwestie is zowel een beroep niet tijdig beslissen als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening aan uw rechtbank voorgelegd. Inmiddels heeft de gemeente een besluit genomen. Het beroep niet tijdig beslissen is aldus niet meer actueel. Het besluit is echter negatief voor mijn cliënte. Cliënte heeft inmiddels pro forma bezwaar gemaakt (zie bijlage). Cliënt wenst het verzoek het treffen van een voorlopige voorziening door te laten gaan, maar dan hangende een beslissing op bezwaar. Ik verzoek u de correspondentie vanaf heden via mij te laten verlopen.”
Deze procedure voorlopige voorziening hangende bezwaar is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer [XXX3].
1.7 De voorzieningenrechter heeft op 15 maart 2016 in de zaak met zaaknummer [XXX2] uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat op het beroep met zaaknummer [XXX1] bij uitspraak van diezelfde dag is beslist, zodat er geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening voor klaagster te treffen.
1.8 De voorzieningenrechter heeft bij beslissing van 1 april 2016 in de zaak met zaaknummer [XXX3], na het onderzoek ter zitting op 22 maart 2016 in aanwezigheid van verweerder namens klaagster en de gemachtigde van de gemeente, het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen. Deze uitspraak is op 1 april 2016 aangetekend door de rechtbank aan verweerder toegezonden.
1.9 De voorzieningenrechter heeft bij beslissing van 4 april 2016 in de zaken met zaaknummers [XXX1] en [XXX2], na het onderzoek ter zitting op 22 maart 2016 waarbij klaagster niet is verschenen, het beroep tegen het uitblijven van een beslissing wegens niet-ontvankelijkheid ongegrond verklaard en vanwege de beslissing in de hoofdzaak het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Op 5 april 2016 is de uitspraak in zaak [xxx2] aangetekend door de rechtbank aan verweerder toegezonden
1.10 Op 12 mei 2016 heeft de opvolgend advocaat van klaagster per e-mail aan verweerder verzocht om de uitspraak van 5 april 2016 van de rechtbank, waartegen een rechtsmiddel open zou staan, met spoed aan haar toe te sturen vanwege het bijna verstrijken van de hoger beroep termijn.
1.11 Verweerder heeft per e-mail van 12 mei 2016 aan de opvolgend advocaat van klaagster laten weten dat er naar zijn mening geen uitspraak van 5 april 2016 bestond en dat hij alleen voor klaagster heeft opgetreden in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. In de daarin op 1 april 2016 gedane uitspraak staat echter geen hoger beroep open.
1.12 Bij brief van 28 juni 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.13 Bij fax van 31 oktober 2016 heeft de rechtbank onder meer aan verweerder bericht:
“Op uw verzoek bevestigt de rechtbank dat u [klaagster] heeft vertegenwoordigd in de procedure met ons kenmerk [xxx3]. En dat u daarbij ook de zitting op 22 maart 2016 heeft bij gewoond.
In de zaken met ons kenmerk [xxx1] en [xxx2] van [klaagster] heeft uw haar niet vertegenwoordigd, maar heeft mevrouw haar eigen belangen behartigd.” (afkortingen-voorzitter).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
de uitspraken in haar zaken met zaaknummers [XXX1] en [XXX2] niet als haar gemachtigde aan klaagster door te sturen, zelfs heeft ontkend dat ze bestonden, waardoor de termijn voor hoger beroep ongebruikt is verstreken.
2.2 Ter toelichting op haar klacht voert klaagster aan dat verweerder optrad als haar gemachtigde in de zaken met zaaknummers [XXX1], [XXX2] en [XXX3]. Dat dit het geval was blijkt uit de overgelegde zittingslijst van de rechtbank van 22 maart 2016: bij al deze zaken staat verweerder als haar gemachtigde genoemd. Ook staat verweerder als haar gemachtigde vermeld in het door klaagster overgelegde proces-verbaal van de zitting op 22 maart 2016 in de zaak met zaaknummer [xxx1]. Voorts heeft de rechtbank de uitspraken inzake de zaken met zaaknummers [XXX1] en [xxx2] aangetekend naar verweerder gezonden. Deze uitspraken heeft verweerder daarna niet naar klaagster doorgestuurd, zelfs niet na het verzoek daartoe van 12 mei 2016 van haar opvolgend advocaat. Door dit handelen van verweerder heeft klaagster schade geleden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder betwist de hem gemaakte verwijten. Voordat klaagster op 7 maart 2016 hem benaderde, had zij zelf al een aantal procedures aanhangig gemaakt tegen de gemeente in verband met haar aanvraag voor een uitkering. Een van die procedures betrof een beroep ‘niet tijdig beslissen’ en een andere een verzoek tot ‘het treffen van een voorlopige voorziening, hangende voornoemd beroep’. Net voordat klaagster bij hem kwam, had zij een negatief besluit op haar aanvraag ontvangen. Met die wetenschap heeft verweerder op 9 maart 2016 in overleg met klaagster een duidelijke brief aan de rechtbank gestuurd om te berichten dat die procedures met zaaknummers [xxx1] en [xxx2] ingetrokken werden en dat hij zich namens klaagster stelde in de procedure ‘voorlopige voorziening hangende bezwaar’ (met zaaknummer [xxx3]).
3.2 Verweerder heeft zich namens klaagster alleen gesteld in de zaak met zaaknummer [xxx3], zoals ook blijkt uit de uitspraak in deze zaak; in de overige uitspraken van klaagster wordt hij ook niet als gemachtigde genoemd. Op de overgelegde zittingslijst van de rechtbank van 22 maart 2016 is abusievelijk zijn naam als gemachtigde van klaagster vermeld. Het zaaknummer [xxx1] bovenaan het proces-verbaal van 22 maart 2016 berust tevens op een vergissing van de rechtbank omdat daaruit afdoende blijkt dat het gaat om de zaak met zaaknummer [xxx3]. Dat verweerder alleen als gemachtigde in die laatste zaak optrad voor klaagster wordt als zodanig ook bevestigd in de brief van de rechtbank van 31 oktober 2016. Dat bij de rechtbank kennelijk onduidelijkheid is ontstaan over de verschillende zaken van klaagster kan verweerder niet worden verweten, omdat hij vermoedt dat klaagster buiten hem om contact met de rechtbank heeft gezocht.
3.3 De uitspraak van 1 april 2016 in zaak [xxx3] heeft verweerder meteen na ontvangst doorgezonden naar klaagster. De brief van 5 april 2016 van de rechtbank met daarin kennelijk de uitspraken in de twee andere zaken van klaagster, heeft verweerder na een korte blik erop opgevat als een kopie van de eerdere uitspraak, waarna die brief met bijlagen in het dossier is gedaan. Toen de opvolgend advocaat van klaagster hem op 12 mei 2016 vroeg naar die uitspraken, wist hij niet van het bestaan daarvan af zoals hij haar ook heeft bericht. In die andere zaken stond hij klaagster immers niet bij. Voor zover verweerder hierdoor al onzorgvuldig heeft gehandeld, wijt hij dat aan het warrige en omvangrijke dossier van klaagster en aan het feit dat klaagster pas in een zeer laat stadium bij hem kwam. De brief van 5 april 2016, met de twee bedoelde uitspraken, is bovendien ten onrechte door de rechtbank aan hem gestuurd. Voor zover hij een rol heeft gespeeld in de miscommunicatie, betreurt hem dat, maar van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake, aldus verweerder.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat van een advocaat wordt verlangd dat deze handelt volgens de normen die binnen de beroepsgroep als professionele standaard gelden. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat wordt onder meer verwacht dat hij ontvangen uitspraken terstond doorstuurt aan zijn cliënt. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij daarin jegens klaagster is tekortgeschoten.
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt door in de zaken die hij niet voor klaagster heeft gedaan maar waarin hij kort na ontvangst van de uitspraak van 1 april 2016 in zijn zaak voor klaagster omstreeks 6 april 2016 (abusievelijk) van de rechtbank een brief met (een kopie van) rechterlijke uitspraken in de twee andere zaken van klaagster heeft ontvangen, die uitspraken niet door te sturen aan klaagster. Het was professioneler geweest indien verweerder die aan hem gerichte brief van de rechtbank inhoudelijk had bestudeerd, maar dat hij dat niet heeft gedaan kan hem in de gegeven omstandigheden, waarin ook door de rechtbank verschillende fouten zijn gemaakt, niet tuchtrechtelijk worden verweten. Daarbij komt dat klaagster kennelijk zelf al wel op de hoogte was van het bestaan van die uitspraken, omdat haar opvolgend advocaat daarnaar heeft gevraagd bij verweerder. Voor zover klaagster al schade heeft geleden, is die niet veroorzaakt door verweerder.
4.3 Op grond van het vorenstaande zal de voorzitter deze klacht jegens verweerder dan ook kennelijk ongegrond oordelen.
BESLISSING
De voorzitter:
verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 1 februari 2017.
griffier voorzitter