Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-01-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:48
Zaaknummer
16-1056/DH/RO
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing; klacht van advocaat tegen advocaat ivm het niet tijdig delen van stukken; niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 10 januari 2017
in de zaak 16-1026/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 1 november 2016 met kenmerk R 2016/84 cij/dh, door de raad ontvangen op 2 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Cliënten van klager zijn verwikkeld in een geschil met een cliënte van verweerder.
1.2 In maart 2016 heeft verweerder namens zijn cliënte beslag laten leggen.
1.3 Namens zijn cliënte heeft verweerder de cliënten van klager gedagvaard om op 28 september 2016 vertegenwoordigd door een advocaat te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank Rotterdam. De dagvaarding is op 16 juni 2016 betekend. De 22 bij de dagvaarding behorende producties zijn niet meebetekend. Op diezelfde datum ontving verweerder van klager een e-mail met de volgende inhoud:
“U heeft nog steeds geen dagvaarding uitgebracht. Dat betekent dat het beslag thans opgeheven is of moet worden. U heeft mij niet in kennis gesteld van een verzoek tot nader uitstel of een beslissing daarover.
Gaarne met spoed uw reactie.”
1.4 Verweerder heeft daarop bij e-mail van 16 juni 2016 als volgt geantwoord:
“In antwoord op uw email van zojuist: de deurwaarder betekent de dagvaarding vandaag.”
1.5 Op 17 juni 2016 ontving verweerder van klager een faxbericht met de volgende inhoud:
“Bijgaand zend ik u de eerste pagina’s van een dagvaarding die u heeft laten betekenen bij cliënten. Geen van hen heeft hierbij de producties ontvangen. Wij kunnen zo niet op de dagvaarding reageren. U wilt de producties wel spoedig aan ons kantoor doen bezorgen.”
1.6 Bij e-mail van 28 juni 2016 heeft klager verweerder als volgt bericht:
“Ik heb u nu tweemaal gevraagd om mij de producties toe te zenden waarop u zich in de dagvaarding beroept. Die producties heb ik nog steeds niet ontvangen en ook niet de toezegging dat ze naar mij onderweg zijn. Ik ga daar niet om bedelen, maar als de producties mij niet alsnog vandaag per
e-mail bereiken, zal ik een klacht tegen u indienen bij de Deken. Het gaat niet alleen om het onbeantwoord laten van brieven, maar ook om dat u het een andere advocaat onmogelijk maakt zijn cliënten te adviseren door opzettelijk stukken achter te houden.”
1.7 Daarop heeft verweerder bij e-mail van 28 juni 2016 als volgt gereageerd:
“Uw drie cliënten zijn gedagvaard tegen de zitting van 28 september. Dan gaat de procedure van start. Op de eerstdienende dag zullen producties in het geding worden gebracht. U hebt daarna nog een geruim aantal weken om de producties met uw cliënten door te spreken en een verweer voor te bereiden. Uw cliënten zijn niet in hun belang geschaad met deze gang van zaken.
Mijn cliënten hebben een (onderzoeks)belang om thans niet de producties aan uw cliënten ter hand te doen stellen. U kunt zich een klacht tegen mij besparen. Ik handel conform instructies van mijn cliënte en behartig haar belangen op zo optimaal mogelijke wijze. Los van de instructies van mijn cliënten is het zo dat het belang van cliënte thans inderdaad niet gediend is bij het uw cliënten ter hand stellen van producties. Daar zullen uw cliënten het tot 28 september mee moeten doen.”
1.8 Op 28 juni 2016 heeft klager een (eerdere dan de onderhavige) klacht tegen verweerder ingediend en deze vervolgens bij brief van 30 juni 2016 ingetrokken.
1.9 Klager heeft vervolgens op 1 juli 2016 een anticipatiedagvaarding laten uitbrengen waarin de cliënte van verweerder werd opgeroepen tegen een zitting van 13 juli 2016 bij de rechtbank Rotterdam. Verweerder heeft op die datum, de eerstdienende dag, de dagvaarding, de 22 producties en de beslagstukken aan de rechtbank Rotterdam overgelegd. De zaak is vervolgens aangehouden tot 24 augustus 2016 voor conclusie van antwoord.
1.10 Bij e-mail van 19 juli 2016 heeft klager verweerder als volgt bericht:
“U heeft de originele dagvaarding aan de rechtbank overgelegd tezamen met de producties. De producties heeft u mij nog steeds niet toegezonden. Wanneer u deze niet alsnog uiterlijk vanmiddag aan mij toestuurt, dien ik opnieuw een klacht tegen u in. Die klacht zal ik NIET intrekken.”
1.11 Verweerder heeft klager bij e-mail van 20 juli 2016 bericht dat de producties naar klager onderweg waren.
1.12 Bij faxbrief van 20 juli 2016 heeft klager de griffier in de rechtbank Rotterdam als volgt bericht:
“(…) In deze zaak heb ik mij via een anticipatiedagvaarding gesteld als advocaat voor gedaagden [cliënten van klager]. Volgens het elektronisch roljournaal heeft de advocaat van eiseres [verweerder], op 13 juli 2016 aan de rechtbank overgelegd de originele dagvaarding, 22 producties en beslagstukken. [Verweerder] weigert mij evenwel kopie van de 22 producties toe te zenden, stellende dat dit niet in het belang van zijn cliënte zou zijn. Hij weigert mij ook ter hand te stellen kopie van het formulier dat voor het indienen van deze stukken door de Rechtspraak is voorgeschreven.
De zaak staat voor antwoord op 24 augustus 2016 en in de voorbereiding van de conclusie van antwoord kom ik in ernstige problemen wanneer ik niet op de kortst mogelijke termijn ook over de producties kan beschikken waarop eiseres zich beroept. Daarom verzoek u beleefd mij toe te zenden
(i) een kopie van het formulier waarmee [verweerder] zich heeft bediend op 13 juli 2016 om de stukken in het geding te brengen alsook
(ii) kopieën van de 22 producties die hij aan de rechtbank heeft overgelegd. (…)”
1.13 Bij faxbrief van 20 juli 2016, door de deken ontvangen op 21 juli 2016, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.14 Verweerder heeft zich bij faxbrief van 22 juli 2016 tegen de klacht verweerd.
1.15 Bij faxbrief van 22 juli 2016, door de deken ontvangen op 25 juli 2016, heeft klager gereageerd op de bij randnummer 1.14 bedoelde brief van verweerder en aangegeven dat de omstandigheid dat de stukken hem inmiddels wel hadden bereikt, voor klager geen aanleiding vormde om de klacht in te trekken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, in de procedure tussen zijn cliënte en de cliënten van klager, 22 producties heeft overgelegd aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen zonder gelijktijdige toezending daarvan aan klager als advocaat van de wederpartij. Verweerder weigert er rekening mee te houden dat de wederpartij een reactie op een dagvaarding zorgvuldig moet kunnen voorbereiden. Verweerder heeft deze zorgvuldige voorbereiding opzettelijk belet door de wederpartij de 22 producties te onthouden. Bovendien heeft verweerder bij het overleggen van de bedoelde stukken aan de rechtbank ten onrechte verklaard dat hij deze stukken ook aan de advocaat van de wederpartij had toegezonden.
2.2 Volgens klager heeft verweerder gehandeld in strijd met de gedragsregels 1, 14, 15 en 17.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn cliënte (met verweerder als spreekbuis) tot aan het moment van introductie van de procedure op 13 juli 2016 in haar recht stond de producties niet aan klager toe te sturen. Die situatie is op 13 juli 2016 veranderd en verweerder heeft daar ook naar gehandeld. Uiteraard is het zo dat de verschijnende advocaat recht heeft op producties. Het was aan de aandacht van verweerder ontsnapt dat de producties op of kort na 13 juli 2016 niet aan klager waren toegestuurd. Verweerder is er op de eerste aanwijzing dat klager de producties nog niet had ontvangen, te weten het e-mailbericht van klager van 19 juli 2016, alsnog toe overgegaan om hem wel de producties toe te sturen. Verweerder was op 19 juli 2016 niet op kantoor en heeft klager op 20 juli 2016 bericht dat de producties hem alsnog per omgaande zouden worden toegestuurd. Dat is diezelfde dag ook gebeurd. Van in enig opzicht (opzettelijk) laakbaar handelen van verweerder is in het geheel geen sprake, zoals onder meer blijkt uit het feit dat verweerder op sommatie van klager de producties per omgaande heeft toegezonden.
3.2 Klager stelt dat verweerder in strijd met de gedragsregels 14 en 15 stukken aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen niet ook aan klager heeft toegezonden. Nog afgezien van het feit dat die stukken op 20 juli 2016 wel aan hem zijn toegestuurd en er van opzettelijk niet-toesturen helemaal geen sprake is, lijken de gedragsregels 14 en 15 te zijn geschreven om te waarborgen dat de wederpartij voldoende tijd heeft om haar verweer voor te bereiden. De procedure is aangehouden tot 24 augustus 2016 voor conclusie van antwoord. Dit was echter geen harde deadline. Bovendien heeft klager deze datum over zichzelf afgeroepen. De oorspronkelijke aanbrengdatum van de procedure was immers 28 september 2016. Het gevolg van de door klager ingediende anticipatiedagvaarding is dat de procedure eerder is aangebracht zodat klager eerder voor antwoord moest concluderen.
4 BEOORDELING
4.1 Klager verwijt verweerder – kort gezegd – dat hij heeft nagelaten om gelijktijdig met het aanbrengen van de dagvaarding inclusief producties bij de rechtbank, klager een kopie van die producties toe te zenden.
4.2 Uit de onderhavige stukken volgt dat verweerder heeft erkend dat hij klager abusievelijk de producties niet op of kort na 13 juli 2016, zijnde de eerstdienende dag, heeft toegestuurd. Zodra hij daarvan door klager op 19 juli 2016 op de hoogte werd gesteld, heeft verweerder klager de producties alsnog toegezonden. Dat verweerder de producties opzettelijk niet eerder aan klager heeft toegezonden wordt door verweerder uitdrukkelijk betwist, terwijl de onderhavige stukken geen aanknopingspunten bevatten voor de juistheid van deze stelling van klager. Het bedoelde handelen van verweerder dient naar het oordeel van de voorzitter te worden aangemerkt als een slordigheidsfout en niet als tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Daar komt nog bij dat niet is gebleken dat klager door het handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad, aangezien hij nog tot 24 augustus 2016 de tijd had om een conclusie van antwoord te nemen. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 10 januari 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 januari 2017 verzonden.