Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:299

Zaaknummer

16-450

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht over optreden deken; kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 5 augustus 2016

in de zaak 16-450

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

mr. [D] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement [naam]

kantoorhoudende te [plaats]

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 12 mei 2016 met kenmerk 15-0240/TRC/ml, door de raad ontvangen op 13 mei 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Klager heeft bij brief van 12 december 2013 een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement [naam]. De klacht  is door de voorzitter van het Hof van Discipline bij beslissing van 14 juli 2015 voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken een onderzoek verricht naar de cliënt van klager, die advocaat is.

1.3    Op 29 november 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder in zijn hoedanigheid van deken, klager en diens cliënt en de beoogde begeleider van de cliënt van klager in verband met vermeende tekortkomingen in de praktijkvoering van de cliënt van klager.

1.4    Tijdens die bespreking heeft verweerder tegen klager gezegd:

“Waar slaat dit nou op? Dit is een volstrekt idiote opmerking van u.”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder zich grievend heeft uitgelaten over klager die zich daardoor in zijn eer en goede naam voelt aangetast.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Voorop staat dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem/haar blijft gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem/haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2    Het handelen van verweerder moet derhalve aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld. Verweerder heeft aangevoerd dat de bewuste bespreking heeft plaatsgevonden op 29 november 2013 met als insteek dat verweerder bij een kantoorbezoek aan de cliënt van klager had geconstateerd dat er ernstige tekortkomingen waren in de praktijkvoering, waarbij gesproken is over mogelijkheden om tot verbetering in de praktijkvoering te komen. Daartoe is met de cliënt van klager onder andere afgesproken dat hij zes maanden zou worden begeleid door een ervaren/kundig strafrechtadvocaat en door een ervaren/kundig bestuursrechtadvocaat. Het was de bedoeling om tijdens dat gesprek praktische afspraken te maken over de inschakeling van mr. M. als begeleider, die bij dat gesprek reeds aanwezig was. Tijdens dat gesprek drongen klager en zijn cliënt aan op het maken van een eigen keuze van de begeleider. In die discussie maakte klager de opmerking dat: “gekeken zou kunnen worden naar publicaties of google”. Hij voegde daar aan toe: “of gebruikt u nog kleitabletten?” Op die opmerking heeft verweerder gereageerd met: “Waarom gebruikt u die idiote opmerking?”. Gelet op de door klager gemaakte, bizarre opmerking tijdens dat gesprek is het, naar het oordeel van de voorzitter, niet onbegrijpelijk dat verweerder de litigieuze, min of meer retorische  vraag heeft gesteld en deze kan niet als grievend worden aangemerkt. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 5 augustusi 2016.

griffier    voorzitter