Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:307

Zaaknummer

16-678

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht over optreden deken; kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 augustus 2016

in de zaak 16-678

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

mr. [M]

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [naam]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 14 juli 2016 met kenmerk 15-0342/TRC/fh, door de raad ontvangen op 15 juli 2016.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mails van 13 augustus 2015 heeft klager zich gewend tot de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [naam] met een klacht tegen verweerder.

1.2    Bij e-mail van 17 augustus 2015 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [naam] het Hof van Discipline verzocht op grond van artikel 46c lid 5 Advocatenwet een deken van een andere orde aan te wijzen om de klacht te onderzoeken.

1.3    Bij beslissing van 7 september 2015 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, die de klacht heeft onderzocht.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is in het verleden in verschillende procedures tegen zijn voormalig franchisegever bijgestaan door mr. S. Mr. S heeft in het najaar van 2013 zijn werkzaamheden voor klager beëindigd.

2.2    Klager heeft bij verweerder diverse klachten ingediend tegen mr. S en diens kantoorgenoten. De klachten zijn door verweerder onderzocht.

2.3    Bij e-mail van 11 augustus 2015 aan verweerder en aan de raad van discipline in het ressort [naam] heeft klager verweerder verzocht ervoor te zorgen dat mr. S en diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar binnen een week de door klager begrote schade althans een voorschot zullen betalen.

2.4    Verweerder heeft op 13 augustus 2015 een brief opgesteld aan mr. S en klager, waarin hij laat weten dat sprake is van een civiel geschil tussen klager enerzijds en de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. S anderzijds en dat voor hem als deken geen rol is weggelegd. Als bijlage bij de brief is de e-mail van klager van 11 augustus 2015 gevoegd.

2.4    Het secretariaat van verweerder heeft de hiervoor onder 2.4 bedoelde brief op 13 augustus 2015 (om 15:06 uur) per e-mail aan klager gezonden. Daarop heeft klager contact opgenomen met het secretariaat van verweerder en verzocht om voornoemde brief niet aan mr. S te verzenden.

2.5    Bij e-mail van 13 augustus 2015 (om 15:24 uur) heeft het secretariaat van verweerder klager bevestigd dat de brief niet aan mr. S zal worden toegezonden.

2.6    Bij e-mail van 13 augustus 2015 heeft klager zich bij de [naam] deken en het Hof van Discipline beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    brieven heeft doorgestuurd die klager in vertrouwen had toegestuurd;

b)    heeft geweigerd een gedegen onderzoek te doen naar gestelde misdragingen.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement [naam]. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder heeft terecht gesteld dat hij met zijn brief van 13 augustus 2015 juist heeft willen voldoen aan het verzoek van klager zoals verwoord in zijn e-mail van 11 augustus 2015. Bovendien is de brief uiteindelijk op verzoek van klager niet aan mr. S verzonden. Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    De klacht betreft de wijze waarop verweerder zijn dekenale onderzoek naar een tuchtrechtelijke klacht heeft uitgevoerd. De voorzitter is van oordeel dat klager heeft nagelaten met concrete feiten te onderbouwen waarom verweerder met zijn handelen als deken het vertrouwen in de advocaat heeft geschaad. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 30 augustus 2016.

Griffier    Voorzitter