Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:175
Zaaknummer
17-810/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de betaling van een (gering) bedrag door klager op zijn derdenrekening over het hoofd gezien en vervolgens beslag gelegd ten laste van klager. Dit is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Er wordt geen maatregel opgelegd, omdat klager heeft verzuimd om verweerder er naar aanleiding van herhaalde betalingsverzoeken op te wijzen dat hij al betaald had.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 16 juli 2018 in de zaak 17-810/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 5 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 17 oktober 2017 met kenmerk R 2017/97 ml/edl/dh, door de raad ontvangen op 18 oktober 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 mei 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet, alsmede van een door klager ter zitting overhandigd vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 november 2017.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft de heer J. en zijn vrouw, zuster van klager, bijgestaan in een door klager tegen hen geëntameerde procedure.
2.2 Klager had de heer J. en diens echtgenote gedagvaard ter betaling van een factuur van € 402,81, vermeerderd met een bedrag van € 1.581,- ter vergoeding van door hem gemaakte uren.
2.3 In deze procedure is klager in het ongelijk gesteld en in de proceskosten veroordeeld.
2.4 Op 20 oktober 2016 heeft verweerder klager per e-mail verzocht de proceskosten ad € 300,- te voldoen op zijn derdengeldenrekening. Aan dit verzoek heeft klager dezelfde dag gehoor gegeven.
2.5 Op 14 november 2016 is klager opnieuw per e-mail verzocht de proceskosten ad € 300,- over te maken.
2.6 Bij e-mail van 29 november 2016 heeft verweerder klager er op gewezen dat hij al tweemaal betaling van de proceskosten heeft verzocht en dat indien klager niet de volgende dag zou hebben betaald, hij tot betekening en executie van het vonnis zou overgaan.
2.7 Op 15 december 2016 heeft verweerder het vonnis aan klager doen betekenen en hem bevolen te betalen.
2.8 Op geen van de in november verzonden e-mails noch op de betekening heeft klager in de richting van verweerder gereageerd.
2.9 Op 28 december 2016 is namens de heer J. executoriaal derdenbeslag gelegd op het tegoed van de rekening van klager bij ING en onder de Belastingdienst. Op dezelfde dag werd klager door ING geïnformeerd over het feit dat er executoriaal beslag was gelegd op zijn spaarrekening.
2.10 Op 2 januari 2017 heeft mr. G. namens klager aan verweerder geschreven dat er ten onrechte executoriaal derdenbeslag is gelegd en dat daar een schade uit is voortgevloeid van € 2.662,50, waarvoor klager verweerder en zijn cliënten aansprakelijk acht.
2.11 Bij e-mail van 3 januari 2017 te 11.32 uur heeft mr. G. verweerder om verhinderdata voor een kort geding verzocht.
2.12 Diezelfde dag om 14.18 uur heeft verweerder mr. G. per e-mail bericht dat de beslagen de dag ervoor met spoed zijn opgeheven. Ten bewijze daarvan heeft hij een e-mail van de deurwaarder aan hem van 2 januari 2017 te 15.25 uur meegezonden. In zijn e-mail aan mr. G. heeft verweerder iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.13 Op 30 januari 2017 zijn de heer J., diens echtgenote en verweerder in opdracht van klager door mr. G. gedagvaard voor een bedrag van € 4.117,72, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Aan die vordering heeft klager ten grondslag gelegd dat de heer J., diens echtgenote en verweerder onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door op 27 december 2017 executoriale derdenbeslagen te leggen onder ING en de Belastingdienst. Bij verstekvonnis van 22 maart 2017 heeft de kantonrechter deze vorderingen toegewezen. Verweerder, de heer J. en diens echtgenote hebben verzet tegen dit vonnis ingesteld.
2.14 Op 29 juni 2017 heeft in verband met de diverse tussen partijen gerezen geschillen een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de deken, waarbij, behalve de Rotterdamse deken, klager, mr. G., verweerder en de Haagse deken aanwezig waren. Deze bespreking heeft niet tot een oplossing geleid.
2.15 Bij vonnis van 22 november 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzet gegrond verklaard en de vorderingen van klager afgewezen met veroordeling van klager in de proceskosten.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) executoriaal derdenbeslag te leggen, terwijl klager de dag na het vonnis de proceskosten reeds had voldaan;
b) in strijd met artikel 6.5 Voda zijn administratie niet zodanig te voeren dat daaruit ten allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend;
c) nadat hij de deurwaarder opdracht had gegeven tot opheffing van de gelegde beslagen, mr. G. daarvan niet tegelijkertijd dan wel onmiddellijk daarna te verwittigen;
d) onnodig grievende uitlatingen jegens klager te doen en onwaarheden naar voren te brengen door te stellen dat klager over briefpapier van mr. G. zou beschikken en vanuit diens e-mailaccount mails zou kunnen versturen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a) en c)
5.1 De klachtonderdelen a) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Verweerder is daarin naar het oordeel van de raad tekort geschoten. Uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken blijkt immers dat verweerder ervan op de hoogte had kunnen en moeten zijn dat door verweerder reeds op 20 oktober 2016 aan het verzoek tot betaling van de proceskostenveroordeling was voldaan. Dat hij deze betaling naar zijn zeggen niet heeft opgemerkt, komt naar het oordeel van de raad voor zijn rekening en risico. Er zijn immers diverse momenten geweest waarop verweerder had moeten controleren of de betaling door klager inmiddels was verricht, alvorens verdere stappen te ondernemen. Te weten: voorafgaand aan de betalingsherinneringen van 14 en 29 november 2016, voorafgaand aan de opdracht aan de deurwaarder om tot betekening van het vonnis aan klager over te gaan en voorafgaand aan de opdracht aan de deurwaarder om over te gaan tot beslaglegging onder de Belastingdienst en ING. Door zonder zich voorafgaand ervan te vergewissen dat het verschuldigde bedrag inderdaad nog niet was voldaan over te gaan tot een dubbel derdenbeslag, heeft verweerder naar het oordeel van de raad onzorgvuldig gehandeld. Het dubbele derdenbeslag als zodanig acht de raad bovendien disproportioneel ten opzichte van de hoogte van de vordering (€ 300,-). Verweerder kan zich te dien aanzien niet verschuilen achter het handelen van de deurwaarder. Tevens is het naar het oordeel van de raad onzorgvuldig om mr. G. pas daags nadat voor opheffing van het beslag opdracht was gegeven, daarvan op de hoogte te brengen. Temeer nu reeds een aansprakelijkstelling voor de uit de beslagen voortvloeiende schade had plaatsgevonden.
5.3 De raad acht deze klachtonderdelen gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.4 Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. Dat er bij een kantoor met een incassopraktijk een betaling over het hoofd is gezien, acht de raad weliswaar onzorgvuldig maar dit enkele feit leidt nog niet tot de conclusie dat (daarom) de administratie van de derdengelden op het kantoor van verweerder niet op orde zou zijn. Voor het gelasten van een onderzoek door de deken ziet de raad dan ook geen aanleiding.
Ad klachtonderdeel d)
5.5 Dit klachtonderdeel ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. Verweerder stelt dat hij slechts de berichten van zijn cliënt heeft weergegeven en dat het geen aantijgingen van hemzelf jegens klager zijn.
5.6 Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.
5.7 Naar het oordeel van de raad is in het onderhavige geval noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat klager bepaalde uitlatingen van verweerder wellicht als grievend heeft ervaren, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat die uitlatingen ook onnodig grievend waren in tuchtrechtelijke zin.
5.8 Naar het oordeel van de raad is derhalve ook klachtonderdeel b) ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad ziet aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel. Ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen heeft namelijk te gelden dat klager herhaling van de door verweerder gemaakte fout, te weten het over het hoofd zien van een reeds gedane betaling, en het daarmee verband houdende derdenbeslag eenvoudig had kunnen voorkomen door hem er in reactie op de betalingsherinnering en latere door verweerder aangekondigde en ook genomen maatregelen, op te wijzen dat en wanneer de betaling door hem was verricht. Verweerder had zijn administratie dan specifiek gericht op (de datum van) deze betaling kunnen raadplegen en zou naar verwachting de betaling dan hebben geconstateerd en van verdere actie hebben afgezien.
GRIFFIERECHT
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en c) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b) en d) ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, M.F. Laning, R.A.M. Oranje en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.