Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:53
Zaaknummer
16-745/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Voorzitter heeft de juiste maatstaf toegepast. Over handelen waarover eerder al door de Raad en het Hof van Discipline is geoordeeld, kan niet nogmaals geklaagd worden. Aan de huidige klachten wordt hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd. Geen nieuwe feiten gesteld of gebleken. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 13 maart 2017
in de zaak 16-745/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 november 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 24 maart 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 3 augustus 2016 met kenmerk R 2016/55 edl/dh, door de raad ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 3 november 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 4 november 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 29 november 2016, door de raad ontvangen op 1 december 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft op 20 december 2016 laten weten niet aanwezig te kunnen zijn in verband met een andere zitting maar in het belang van klager de behandeling van de klacht doorgang te willen laten vinden.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 29 november 2016.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft de belangen van klager behartigd in een erfrechtelijk geschil met de broer van klager. Hij heeft namens klager meerdere verzoekschriften ingediend bij de rechtbank.
2.2 Reeds eerder, op 19 mei 2014, heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken. Deze klacht zag op de volgens klager onvoldoende (inhoudelijke) behartiging van zijn belangen. De raad heeft de klacht bij beslissing van 18 mei 2015 (R. 4720/15.30) gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd.
2.3 Verweerder is van de beslissing van de raad in hoger beroep gekomen. Bij beslissing van 18 december 2015 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad d.d. 18 mei 2015 bekrachtigd.
2.4 Bij brief van 24 maart 2016 heeft klager onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken. In productie 3 bij deze klacht heeft klager diverse uitlatingen van verweerder tijdens de vorige klachtprocedure opgenomen.
2.5 In zijn brief aan de deken van 29 april 2016 heeft verweerder geopperd om de processen-verbaal van de zittingen van de raad en het Hof van Discipline op te vragen. De deken heeft verweerder verzocht daartoe over te gaan. Bij brief van 17 mei 2016 heeft verweerder de processen-verbaal aan de deken toegezonden.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) tijdens de behartiging van de belangen van klager in het erfrechtelijke geschil veelvuldig de voor hem geldende gedragsregels heeft overtreden;
b) tijdens de eerdere klachtprocedure eveneens veelvuldig de gedragsregels heeft overtreden;
c) tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak van klager meerdere fouten heeft gemaakt die niet alleen tegen de wil van klager in gingen, maar tevens niet getuigden van de deskundigheid die klager van een advocaat mocht verwachten.
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a heeft klager aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 1, 4, 5, 8 en 9. Verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 1 omdat hij, door veelvuldig de gedragsregels te overtreden, ingaat tegen de kernwaarden van een zichzelf betamelijk gedragend advocaat. Gedragsregel 4 heeft hij geschonden omdat hij de zaak van klager niet zorgvuldig heeft behandeld. Ook heeft verweerder gedragsregel 5 overtreden, aangezien hij constant tegen de wensen van klager in heeft gehandeld. Gedragsregel 8 heeft verweerder overtreden doordat klager geen concept van de eerste twee ingediende verzoekschriften heeft ontvangen, maar slechts een afschrift van de versie zoals die uiteindelijk is ingediend. Klager heeft wel een concept van het derde verzoekschrift ontvangen, maar weigerde om dit verzoekschrift op verzoek van klager aan te passen. Tot slot heeft verweerder gedragsregel 9 geschonden, aangezien hij tegen de wil van klager heeft gehandeld en hij zich niet heeft teruggetrokken.
3.3 Klager heeft in aanvulling op klachtonderdeel b aangevoerd dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van gedragsregel 30, aangezien hij feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten dat deze onjuist zijn. Ook heeft verweerder in strijd gehandeld met gedragsregel 31 omdat hij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten.
3.4 Ter onderbouwing van klachtonderdeel c heeft klager gesteld dat verweerder meerdere fouten heeft gemaakt, waaronder een incorrecte grondslag in het eerste verzoekschrift, incorrecte stellingen in het tweede en het derde verzoekschrift en het consequent en veelvuldig overtreden van meerdere gedragsregels.
3.5 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen omdat deze zijns inziens is gebaseerd op een verkeerde interpretatie van zijn klacht.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 De voorzitter heeft ten aanzien van de klachtonderdelen, die zien op het handelen van verweerder in het erfrechtelijke geschil, overwogen dat de raad en het Hof van Discipline daarover reeds hebben geoordeeld en dat klager dit handelen daarom niet nog eens aan de orde kan stellen. Dat is juist. De beslissingen zijn onherroepelijk en aan verweerder is daarvoor een maatregel opgelegd. Daarmee zijn die klachten definitief afgedaan. Aan de huidige klachten wordt hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd. Nieuwe feiten zijn gesteld noch gebleken. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedures niet alle klachten ten aanzien van de erfrechtelijke kwestie naar voren heeft gebracht komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Daarvan is niet gebleken.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft de voorzitter geoordeeld dat verweerder met zijn uitlatingen niet de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden en dat ook niet kan worden vastgesteld dat hij leugens heeft verkondigd. De raad sluit zich bij deze overwegingen aan.
4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2016 verzonden.