Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-02-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:18

Zaaknummer

16-034

Inhoudsindicatie

Klacht tussen advocaten onderling in vreemdelingenzaak. Klager verwijt verweerder het aftroggelen van een zaak in asielzoekerscentrum Ter Apel en oncollegiaal gedrag. Klachten ongegrond. Niet is komen vast te staan dat verweerder in een gesprek met de cliënten van klaagster (die hem aanspraken omdat zij hem in privé kenden) heeft geprobeerd de zaak over te nemen.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 februari 2017

in de zaak 16-034   

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X

advocaat te A

klaagster

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 april 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 januari 2016 met kenmerk 51/15/031, door de raad ontvangen op 8 januari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 november 2016 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van de deken van 9 februari 2016 naar aanleiding van een brief van de griffie van 27 januari 2016;

-    fax van  klaagster d.d. 23 november 2016 waarin zij meedeelt wegens gezondheidsklachten niet ter zitting te kunnen verschijnen;

-    fax van verweerder d.d. 25 november 2016 waarin hij aangeeft van belang te vinden dat klaagster ter zitting aanwezig is en hij melding maakt van een inmiddels door hem tegen klaagster ingediende klacht.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    De gebeurtenissen waarop deze klacht betrekking heeft hebben zich voorgedaan op 26 maart 2015 op het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel. Verweerder had op die dag piketdienst en was uit dien hoofde op het aanmeldcentrum aanwezig. Ook de cliënten van klaagster waren aldaar aanwezig in afwachting van een beslissing op hun asielaanvraag. Klaagster was niet aanwezig.

2.2    Er heeft op genoemde datum een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de cliënten van klaagster. Partijen verschillen van mening over de inhoud van dit gesprek. Klaagster stelt dat verweerder zonder haar medeweten en toestemming inhoudelijk met haar cliënten over hun zaak heeft gesproken. Verweerder stelt dat de cliënten van klaagster hem hebben aangesproken omdat zij hem kenden en hem verzocht hebben mee terug naar Enschede te mogen reizen, in verband waarmee de vraag opkwam wanneer de beslissing op de asielaanvraag, waarop de cliënten wachtten, verwacht kon worden.

2.3    Na afloop van dit gesprek heeft verweerder een gesprek gevoerd met een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand, die in het aanmeldcentrum aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft verweerder zich, volgens eigen zeggen, opgewonden over het feit dat de medewerker hem niet de informatie wilde gegeven waarom hij vroeg, nl: het tijdstip waarop de cliënten van klaagster de beslissing op hun asielaanvraag zouden ontvangen. Als reden noemde de medewerker – aldus verweerder – dat hij niet de advocaat van de cliënten van klaagster was, hetgeen voor verweerder aanleiding vormde te zeggen:” Dan ben ik maar de advocaat”. Vervolgens is een woordenwisseling ontstaan.

2.4    In het dossier bevindt zich een door klaagster overgelegde notitie van een collega-advocaat van partijen van 26 maart 2015 die op verzoek van de Raad voor Rechtsbijstand een gesprek met de cliënten van klaagster heeft gehad kort na afloop van de bespreking genoemd in 2.2. Daarin is onder meer het volgende genoteerd:

“Debet aan deze situatie is het optreden van ……. (verweerder: raad) geweest. Deze is op eigen initiatief (wellicht deels op verzoek) in gesprek geraakt met de dames. In de wachtruimte heeft vervolgens uitvoerig overleg plaatsgevonden; hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in de conclusie (door…….. (verweerder: raad) publiekelijk geuit ten overstaan van de beveiliging en in aanwezigheid van ondergetekende) dat er nog een afwijzing zou volgen maar dat betrokkenen niet bekend waren met hetgeen de eigen advocaat in deze zou gaan doen; in die zin dat niet duidelijk was of er wel of niet een rechtsmiddel zou worden aangewend.

Tijdens het korte onderhoud (waarbij gebruik is gemaakt van een tolk) met ondergetekende werd al direct duidelijk dat er geen onzekerheid bestond met betrekking tot het doorprocederen maar (daar) dat de ongerustheid bij betrokkenen het gevolg was van het feit dat het besluit op dat moment nog niet door de IND was uitgereikt terwijl de tijd begon te dringen, daar de dames nog naar Enschede naar familie wilden afreizen.”

2.5    In het dossier bevindt zich een door verweerder overgelegde verklaring van de cliënten van klaagster van 25 oktober 2015 waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“……… (klaagster: raad) was mijn advocate in mijn asielprocedure. Op woensdag 25 maart 2015 heb ik …….. (verweerder: raad) in Ter Apel gezien en aangesproken toen hij voorbij liep. Hij is verre familie van ons dus ik liep naar hem toe om te groeten en zo. We waren aan het wachten op de beschikkingen. Ik vroeg hem of hij wist wanneer wij deze beschikkingen gaan krijgen. …….. (verweerder: raad) wist het ook niet. We begrijpen geen Nederlands dus ………(verweerder: raad) vroeg namens ons aan de NL organisatie hoe lang wij nog moesten wachten. Die wisten het ook niet.

Voordat we ………(verweerder: raad) weer zagen werden we door iemand apart genomen en gevraagd waarom we met ………(verweerder: raad) hebben gepraat. We hebben heel duidelijk gezegd dat hij verre familielid is en wij graag met hem mee wilden reizen naar Enschede. Ik begreep niet waarom we ondervraagd werden door een onbekende. ……….”

2.6    Verweerder heeft de zaak van de cliënten van klaagster niet overgenomen.

3        KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)      zonder medeweten en zonder toestemming van klaagster met de cliënten van klaagster in contact te treden en inhoudelijk over de zaak te spreken, wat bij de cliënten van klaagster verwarring heeft veroorzaakt,

b)      te trachten cliënten af te troggelen,

c)      zich oncollegiaal op te stellen en daarmee in strijd te handelen met regel 17 van de gedragsregels voor advocaten.

4       VERWEER

4.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

5       BEOORDELING

klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder heeft uitgelegd dat niet hij degene is geweest die de cliënten van klaagster heeft benaderd maar dat dit andersom was en dat de cliënten van klaagster graag een lift naar Enschede wilden omdat zij elkaar kenden. Onweersproken is ter zitting door verweerder gesteld, dat verweerder niet inhoudelijk met de cliënten van klaagster over de zaak heeft gesproken. Dit blijkt ook niet uit de verklaring van de collega advocaat. Daarin is wel een bevestiging te lezen dat het de cliënten van klaagster om een lift te doen was, hetgeen ook uit de verklaring van de cliënten van klaagster blijkt.

5.2    De raad heeft geen reden aan de juistheid van deze stellingen van verweerder te twijfelen en klaagster heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dit klachtonderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij de woordenwisseling met  de Raad voor Rechtsbijstand achteraf betreurde en dat hij deze de dag daarop met de Raad voor Rechtsbijstand heeft uitgepraat. Hij zag toen geen reden om ook klaagster te benaderen omdat hij zich van haar bezwaren tegen zijn optreden op dat moment niet bewust was. Nadat de klacht was ingediend heeft verweerder wel pogingen ondernomen om de klacht met klaagster uit te praten, dit alles aldus verweerder.

5.4    Niet is komen vast te staan dat verweerder tijdens het gesprek dat hij met de cliënten van klaagster heeft gevoerd heeft geprobeerd de zaak over te nemen. Uit de door verweerder overlegde verklaring van de cliënten van klaagster blijkt daarvan niet en dit wordt door verweerder ontkend. De collega advocaat is bij het gesprek niet aanwezig geweest.

5.5    Het door klaagster gemaakte verwijt is derhalve niet komen vast te staan. Dit klachtonderdeel  wordt daarom ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Uit de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a) en b) vloeit voort dat ook klachtonderdeel c) ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart alle klachtonderdelen ongegrond;

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, R.P.F. van der Mark, H.H. Tan, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2017.

Griffier    Voorzitter