Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-02-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:35
Zaaknummer
16-1181
Inhoudsindicatie
Voorzitter oordeelt klacht over advocaat wederpartij in echtscheidingsprocedure kennelijk ongegrond. Moest als partijdige belangenbehartiger voor zijn client optreden.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 27 februari 2017
in de zaak 16-1181
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 22 december 2016 met kenmerk 16-0213/ML/sd, door de raad ontvangen op 23 december 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster staat de ex-echtgenoot van klaagster bij in de echtscheidingsprocedure.
1.2 Klaagster heeft in die procedure aan de rechtbank verzocht voorlopige voorzieningen vast te stellen. Op 11 januari 2015 heeft verweerster namens haar cliënt daartegen een verweerschrift bij de rechtbank ingediend en daarbij een zelfstandig tegenverzoek gedaan. Het verweerschrift vermeldt onder meer:
“8. De man erkent dat er sprake is van spanningen tussen partijen vanwege de aanstaande echtscheiding. De man heeft het gevoel dat de vrouw hem constant probeert te provoceren. Zij communiceert bijvoorbeeld op een agressieve manier met de man en zet de verwarming op 27 graden om op die manier een reactie bij de man uit te lokken. Om te voorkomen dat de kinderen last hebben van de echtscheiding, probeert de man hier zo min mogelijk op in te gaan.
11. (…) Ook de man is voornemens om de woning over te nemen. Wel voldoet hij op dit moment de vaste lasten van de woning. Als Uw Rechtbank het gebruiksrecht van de woning toebedeeld aan de vrouw, dan zou dat betekenen dat de man op zoek moet naar vervangende woonruimte. In tegenstelling tot de vrouw heeft de man geen familie of kennissen waar hij tijdelijk zou kunnen verblijven. Dit zou betekenen dat de man (particulier) een woning zou moeten huren. Om te voorkomen dat er een achterstand ontstaat in de betaling van de lasten van de echtelijke woning, zou de man ook deze voor zijn rekening moeten nemen. (…)
19. (…) In de draagkrachtberekening dient rekening te worden gehouden met de reële woonlasten. De hypotheekrente bedraagt (…)
23. Daar komt bij dat partijen nog een gezamenlijke koopwoning hebben aan de (…). Deze woning is inmiddels hypotheekvrij, (…).”
1.3 Nadien heeft klaagster een verzoek aan de rechtbank gedaan tot wijziging van de getroffen voorlopige voorzieningen en vaststelling van nieuwe voorlopige voorzieningen. Verweerster heeft daartegen op 26 februari 2016 een verweerschrift ingediend, waarin onder meer is vermeld:
“16. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw vermogend is. De vrouw heeft rond 2008 een bedrijfspand aangeschaft in [plaats]. Het bedrijfspand werd door haar verhuurd. (…) Uiteindelijk bleek dat het pand werd gebruikt voor wietteelt, waarna de huurders het pand moesten verlaten en het pand vervolgens is verkocht. De vrouw heeft de man nooit op de hoogte gesteld van de opbrengst van de verkoop, waardoor dit niet bij hem bekend is.
17. (..) Daar komt bij dat Uw Rechtbank bij beschikking d.d. 26 januari 2016 het gebruiksrecht van de woning heeft toegewezen aan de vrouw. Ook tijdens het huwelijk werd de hypotheeklast voldaan door de vrouw. Zij doet dit nu nog steeds.(…)
27. (…) De man betwist uitdrukkelijk dat sprake zou zijn geweest van het bedreigen en mishandelen van de vrouw. De man heeft het idee dat de vrouw erop uit is te provoceren. Zij heeft de dag voor het vertrek van de man al contact opgenomen met de politie om aangifte te doen tegen de man. (…).”
1.4 Bij brief van 3 augustus 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) feitelijke onjuistheden te vermelden in haar verweerschriften;
b) grievende uitlatingen jegens klaagster te doen in diezelfde verweerschriften.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem/haar, in overleg met zijn/haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.2 Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen zal de voorzitter deze gezamenlijk beoordelen.
4.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij wist, dan wel had moeten weten, dat zij in de beide verweerschriften onjuiste of innerlijk tegenstrijdige feitelijke informatie heeft opgenomen met betrekking tot 1) de vermeende betaling van de woonlasten door klaagsters ex-man, terwijl klaagster die lasten altijd voor haar rekening heeft genomen, 2) vermeende problemen voor klaagsters ex-man om tijdelijk elders te kunnen verblijven, terwijl zijn broer twee kilometer verderop woont, 3) de stelling dat de tweede woning van partijen hypotheekvrij is, terwijl dat niet zo is en 4) het standpunt dat klaagster alleen een bedrijfspand heeft aangekocht en later verkocht zonder haar ex-man te informeren, terwijl zij voor beide overeenkomsten gezamenlijk als gehuwden hebben moeten tekenen. Daarnaast heeft klaagster zich zeer gekwetst gevoeld door de onjuiste aantijgingen jegens haar van verweerster dat er wiet werd geteeld in haar bedrijfspand en dat zij haar ex-man heeft geprovoceerd en jegens hem valse aangifte heeft gedaan.
4.4 Verweerster betwist dit en stelt dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Als belangenbehartiger van de wederpartij van klaagster, te weten haar ex-man, stond het verweerster vrij om in de betreffende verweerschriften uitsluitend het standpunt van haar cliënt te verwoorden. Zij is daarbij afgegaan en mocht daarbij afgaan op de informatie zoals gegeven door haar cliënt en zij had geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid ervan. Van kwetsende uitlatingen jegens klaagster is evenmin sprake, aldus verweerster.
4.5 Uitgangspunt is dat de advocaat de belangen van zijn / haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem / haar verschaft en dat hij / zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.6 Verweerster heeft in de verweerschriften het standpunt van haar cliënt weergegeven als genoemd onder de feiten onder 1.2 en 1.3. Naar het oordeel van de voorzitter diende verweerster, als partijdige belangenbehartiger van haar cliënt, gedurende de echtscheidingsprocedure bepaalde - ook voor klaagster mogelijk gevoelige of pijnlijke - standpunten in te nemen. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen van de wederpartij worden betwist. De door verweerster gebruikte bewoordingen zijn in dat kader toegestaan en moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het gevoerde debat, dat door beide partijen kennelijk in felle bewoordingen is gevoerd.
4.7 Niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid, als advocaat van de wederpartij, heeft overschreden door het standpunt van haar cliënt in de verweerschriften te onderbouwen met de door hem aangedragen feiten. Voor de slotsom dat verweerster heeft geweten of heeft moeten weten dat sprake was van onjuiste feitelijke informatie, bestaat onvoldoende grond. Daartoe is van belang dat verweerster naar haar zeggen het standpunt van haar cliënt heeft verwoord, waar zij in beginsel op af mocht gaan. Wat de doorbetaling van woonlasten betreft geldt bovendien dat dergelijke informatie na verloop van tijd kan wijzigen, zeker in een echtscheidingsprocedure, en klaagster bovendien werd bijgestaan door een eigen advocaat die vermeende onjuiste standpunten van verweerster had kunnen en moeten weerleggen. De voorzitter is daarom van oordeel dat verweerster als advocaat van de wederpartij van klaagster voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
4.8 Gelet op het voorgaande acht de voorzitter beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter:
verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 27 februari 2017.
griffier voorzitter