Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:51

Zaaknummer

16-820/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht advocaat tegen advocaat wederpartij. Grote mate van vrijheid die haar begrenzing vindt in de plicht van de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of hoort te kennen en in het zich niet onnodig grievend mogen uitlaten over de wederpartij. Verweerder heeft pas in een laat stadium aan de rechtbank laten weten dat hij en zijn cliënt niet aanwezig zouden zijn bij een getuigenverhoor. Hoewel het zorgvuldiger was geweest als hij dat eerder had gedaan, heeft klager in de aanloop naar het getuigenverhoor ook niet altijd zorgvuldig gecommuniceerd en is geen sprake van obstructie van de rechtsgang. Klacht ongegrond. Betitelen van klager als “gepensioneerde” onder de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 maart 2017

in de zaak 16-820/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 16 juni 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 16 augustus 2016 met kenmerk R 2016/57 edl/dh, door de raad ontvangen op 18 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2017 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet alsmede van de aanvullende stukken van de zijde van verweerder van 28 december 2016 en van de zijde van klager van 30 december 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De gemachtigde van klager, [gemachtigde], staat de besloten vennootschap S. B.V. en klager bij in hun geschil met de heer K. De heer K. wordt in die zaak bijgestaan door verweerder. Tussen deze partijen zijn meerdere procedures gevoerd.

2.2 Eén van de (destijds) lopende procedures betrof een voorlopig getuigenverhoor dat [gemachtigde] namens klager aanhangig had gemaakt. De heer K. was geen procespartij in deze procedure maar diende wel als getuige te worden gehoord.

2.3 In deze procedure heeft de rechtbank partijen op 14 december 2014 verzocht verhinderdata op te geven in het kader van het te houden getuigenverhoor.

2.4 Op 5 februari 2015 heeft de rechtbank aan [gemachtigde] de geplande datum doorgegeven.

2.5 De deurwaarder heeft op 14 april 2015 de heer K. door middel van een exploot opgeroepen voor het geplande getuigenverhoor op 20 mei 2015.

2.6 Bij brief van 20 april 2015 heeft [gemachtigde] een afschrift van dit exploot aan verweerder toegezonden, alsmede een kopie van zijn brief aan de rechtbank waarin hij aangaf dat het verhoor van de heer K. op 20 mei 2015 de hele dag in beslag zou nemen.

2.7 Bij fax aan de rechtbank van 22 april 2015 heeft mr. R. namens één van de partijen in de inmiddels door [gemachtigde] namens klager aanhangig gemaakte bodemprocedure verzocht het voorlopig getuigenverhoor primair te beëindigen, subsidiair aan te houden. Aan verweerder is een afschrift van deze fax verzonden.

2.8 Op 1 mei 2015 heeft de rechtbank aan mr. R. bericht dat het voorlopig getuigenverhoor niet zou worden beëindigd of aangehouden. Mr. R. heeft verweerder hierover op 14 mei 2015 geïnformeerd.

2.9 Op 19 mei 2015 om 16.13 uur heeft verweerder een fax aan de rechtbank gezonden met afschrift per e-mail aan [gemachtigde], waarin hij aangeeft dat de heer K. niet ter zitting zou verschijnen omdat hij vergezeld wenste te worden door hem, verweerder, en dat hij, verweerder, in verband met een pleidooi in een andere zaak het verhoor niet kon bijwonen.

2.10 De rechtbank heeft daarop diezelfde dag om 16.32 uur per e-mail gereageerd en aangegeven ervan uit te gaan dat de heer K. wél zou verschijnen aangezien betekening van de oproeping in persoon had plaatsgevonden en dat de rechtbank geen aanleiding zag het verhoor uit te stellen.

2.11 Ter zitting van 20 mei 2015 zijn de heer K. en verweerder niet verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in de periode van 14 april tot 19 mei 2015 niet heeft laten weten dat hij verhinderd was voor het geplande getuigenverhoor van zijn cliënt op 20 mei 2015;

b) niet heeft gereageerd op de instructie van de rechtbank van 19 mei 2015 om te verschijnen tijdens het getuigenverhoor en dat hij, althans zijn cliënt vervolgens niet is verschenen tijdens dit getuigenverhoor zodat klager en [gemachtigde] voor niets naar Amsterdam zijn gereisd. Klager meent dat sprake is van obstructie van de rechtsgang;

c) onwaarheden heeft gedebiteerd ter rechtvaardiging van zijn onjuiste handelen;

d) zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager door over klager aan te duiden als “gepensioneerde”.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat wederpartij. Naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline geldt dat aan deze advocaat weliswaar een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt, maar dat deze vrijheid haar begrenzing vindt in de plicht van de advocaat om zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs behoort te kennen en dat hij zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Ook wanneer de vrijheid van meningsuiting in het geding is, dient de advocaat zich van dergelijk gedrag te onthouden. De advocaat die zich onnodig grievend uitlaat gedraagt zich immers onwaardig.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

5.3 Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken stelt de raad vast dat verweerder (pas) op 20 april 2015 op de hoogte was van het feit dat het voorlopig getuigenverhoor van zijn cliënt zou plaatsvinden op 20 mei 2015, dat zijn cliënt daarvoor ook was opgeroepen en dat het verhoor de hele dag in beslag zou nemen. Verweerder wist op dat moment echter nog niet – en kon dat ook niet weten – of het verhoor daadwerkelijk doorgang zou vinden of dat de rechtbank de daartegen door mr. R. geuite bezwaren zou honoreren en het getuigenverhoor zou beëindigen dan wel aanhouden.

5.4 Op 14 mei 2015 wist verweerder wél dat het verhoor op 20 mei 2015 doorgang zou vinden. Hoewel het naar het oordeel van de raad beter was geweest als verweerder toen reeds aan de rechtbank had laten weten dat hij en zijn cliënt op 20 mei 2015 niet zouden (kunnen) verschijnen, levert het nalaten daarvan onder de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Naar het oordeel van de raad zijn de gemaakte verwijten daarvoor van onvoldoende gewicht, temeer daar klager in de aanloop naar het getuigenverhoor ook niet altijd zorgvuldig heeft gecommuniceerd met verweerder, hem niet om zijn verhinderingen heeft gevraagd, de cliënt van verweerder pas in een laat stadium heeft opgeroepen en verweerder daarover nog later heeft geïnformeerd. Ook jegens rechtbank en klager is de late afmelding door verweerder weliswaar niet bijzonder zorgvuldig, maar van een obstructie van de rechtsgang is naar het oordeel van de raad geen sprake.

5.5 Deze klachtonderdelen acht de raad dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6 Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting kan de raad niet vaststellen dat verweerder bewust onjuiste feitelijke gegevens heeft verstrekt. Met name kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verweerder direct al het plan had niet te verschijnen tijdens het getuigenverhoor. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist.

5.7 De raad acht ook dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8 De grievende uitlating zou betreffen het door verweerder in de gevoerde correspondentie betitelen van klager als “gepensioneerde” en het zich ook in die woorden uitlaten over klager bij het pleidooi. De raad acht deze uitlatingen niet onnodig grievend. Vast staat immers dat klager de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en dat dit een relevante factor kan zijn voor de beweerdelijk door de klager geleden schade als gevolg van het niet doorgaan van het voorlopige getuigenverhoor. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is naar het oordeel van de raad derhalve geen sprake.

5.9 Gelet op het voorgaande verklaart de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond.  

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2017 verzonden.