Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:57

Zaaknummer

16-1083/DH/RO

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht over kwaliteit dienstverlening onvoldoende onderbouwd

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 16 maart 2017

in de zaak 16-1083/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 23 november 2016 met kenmerk R 2016/88 edl/dh, door de raad ontvangen op 25 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft klaagster vanaf 22 juni 2015 bijgestaan in een arbeidsgeschil met klaagsters (voormalige) werkgever.

1.2    Bij e-mail van 6 april 2016 heeft de gemachtigde van klaagster verweerster bericht dat en waarom klaagster niet langer van haar diensten gebruik wenste te maken. Verweerster heeft daar bij e-mail van 29 april 2016 op gereageerd.

1.3    Bij brief van 23 mei 2016 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster, waarbij hij de deken heeft verzocht de klacht direct door te zenden aan de raad van discipline. Hij heeft dit verzoek herhaald in zijn brief van 6 juni 2016.

1.4    Bij brief van 14 juni 2016 heeft de deken klaagster bericht dat hij de klacht niet direct zou doorzenden, aangezien hij eerst een eigen onderzoek naar de klacht diende te verrichten.

1.5    Klaagster heeft op 9 juli 2016 gerepliceerd, waarna verweerster op 15 juli 2016 heeft gedupliceerd.

1.6    Bij brief van 24 oktober 2016 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij zich partijdig heeft opgesteld; verweerster kwam niet op voor haar cliënte, had geen eigen mening of standpunt maar praatte continu mee met de wederpartij; 

b)    zij onvoldoende deskundig was; klaagster heeft meermalen zelf stukken van overtuiging moeten aanleveren, bijvoorbeeld met betrekking tot het brutoloon;

c)    zij niet integer was; gelet op de overige klachtonderdelen kan de integriteit van verweerster in twijfel worden getrokken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna – waar nodig – zal worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3    Verweerster heeft aangevoerd zich niet in de klacht te herkennen. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt diverse stukken, waaronder

e-mailcorrespondentie tussen haar en (de gemachtigde van) klaagster, overgelegd.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt.

4.5    Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat zij zich van het begin tot het einde van haar bijstand voor klaagster heeft ingespannen en dat zij zich bij de behandeling van klaagsters zaak niet schuldig heeft gemaakt aan de haar verweten partijdigheid, zij haar deskundigheid steeds heeft ingezet ten behoeve van klaagster en dat zij dusdoende steeds integer is geweest en gebleven. 

4.6    Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van klaagster – kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.7    Ten overvloede overweegt de voorzitter dat een deken een klacht pas ter verdere behandeling kan doorzenden aan de raad van discipline nadat hij het in artikel 46c, derde lid, van de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek heeft afgerond. Ook als een klager de deken verzoekt om onmiddellijke doorzending van de klacht, geldt deze onderzoeksplicht onverminderd.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 16 maart 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 maart 2017 verzonden.