Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:111

Zaaknummer

18-384/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder had toegezegd om klager terug te bellen en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet te woord te staan toen klager op verweerders kantoor verscheen. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort    ‘s-Hertogenbosch

van  24 juli 2018

in de zaak 18-384/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 18 mei 2018 met kenmerk K17-075, door de raad ontvangen op 22 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1         FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft zich na een verwijzing door het Juridisch Loket van 24 februari 2017 op 27 februari 2017 telefonisch tot het kantoor van verweerder gewend. Het secretariaat heeft klager meegedeeld dat de verwijzing was ontvangen en dat zo spoedig mogelijk contact met hem zou worden opgenomen.

1.2    Op 1 maart 2017 heeft klager opnieuw telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Het secretariaat heeft klager meegedeeld dat zo spoedig mogelijk contact met hem zou worden opgenomen.

1.3    Op 2 maart 2017 heeft verweerder zijn kantoorgenoot mr.  B in het kader van waarneming verzocht contact op te nemen met klager.

1.4    Op 6 maart 2017 heeft er een telefonisch adviesgesprek plaatsgevonden tussen mr. B en klager. Diezelfde dag is klager naar het kantoor van verweerder gegaan om stukken af te geven. Het secretariaat heeft klager via de intercom te woord gestaan en hem verzocht de stukken in de brievenbus te doen.

1.5    Bij brief van 27 maart 2017, aangevuld bij brief van 24 april 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2         KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)           hij klager, ondanks toezeggingen daartoe, niet heeft teruggebeld;

b)           op het moment dat klager stukken ging afgeven bij het kantoor van verweerder, de deur niet open werd gedaan en klager niet door verweerder te woord werd gestaan.

 

3         VERWEER

3.1    Verweerder voert aan dat nimmer aan klager is toegezegd dat verweerder hem persoonlijk zou terugbellen. Klager is, doordat hij zelf belde, steeds adequaat te woord gestaan. Klager is op 6 maart 2017 teruggebeld door mr. B. Verweerder heeft er aldus voor gezorgd dat klager correct werd geholpen. Verweerder merkt hierbij op dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. Verweerder voert voorts aan dat het standaard beleid is van het kantoor dat indien hij niet aanwezig is en er aldus geen gesprek kan plaatsvinden, de deur om veiligheidsredenen niet wordt geopend. Er wordt dan gevraagd stukken in de brievenbus te doen. Dit beleid is ingevoerd na een aantal zeer bedreigende situaties op het kantoor en op andere advocatenkantoren en het feit dat in de straat waaraan het kantoor is gevestigd zich geregeld individuen ophouden die zich bezig houden met het dealen van drugs, stelen, beroven van mensen en zelfs het insluipen in panden met het oogmerk zaken te stelen zoals een keer op het kantoor is gebeurd. Verweerder was op 6 maart 2017 niet aanwezig en klager had bovendien geen tijdstip met verweerder afgesproken, aldus nog steeds verweerder.

 

 

 

 

4         BEOORDELING

4.1     Klager klaagt er allereerst over dat verweerder hem, ondanks toezeggingen daartoe, niet heeft teruggebeld. Verweerder betwist dat met klager is afgesproken dat hij hem persoonlijk zou bellen. Partijen twisten aldus over de feiten. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline kan, wanneer de lezing van partijen over de inhoud van de feiten uiteen loopt en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of de verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is hier naar het oordeel van de voorzitter niet het geval. De voorzitter kan immers niet vaststellen wat er mondeling met klager is afgesproken. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond. De voorzitter overweegt ten overvloede nog dat klager gezien de omstandigheden - klager heeft niet betwist dat er geen sprake was van spoedeisendheid - voldoende voortvarend te woord is gestaan door een advocaat.

4.2    Klager klaagt er voorts over dat verweerder hem op 6 maart 2017 niet te woord heeft gestaan en dat de deur niet voor klager werd opengedaan. Hoewel de voorzitter zich kan voorstellen dat klager er verbaasd over was dat de deur niet werd opengedaan, kan dit verweerder, gelet op door hem gegeven uitleg hierover die de voorzitter begrijpelijk voor komt, niet tuchtrechtelijk worden verweten. Klachtonderdeel b is eveneens kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans,   voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 24 juli 2018.

 

 

Griffier                                            Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 juli 2018

verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda .  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl