Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:60

Zaaknummer

16-1162/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Partijen is uitsluitende de gelegenheid geboden om de rechtbank te informeren of er al dan niet een oplossong was gevonden, bij uitblijven waarvan een uitspraak zou volgen. Door zich in zijn brief aan de rechtbank niet te beperken tot de mededeling of er al dan niet een onderlinge oplossing was bereikt, maar het standpunt van zijn cliënte uitvoerig toe te lichten en nieuwe stukken in te dienen, niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt (gedragsregel 15).

Inhoudsindicatie

Advocaat-stagiaire is tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor zijn eigen gedragingen.

Inhoudsindicatie

klacht gegrond, waarschuwing , kostenveroordeling

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 20 maart 2017

in de zaak 16-1162/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

                         

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 4 juli 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 21 december 2016 met kenmerk K16-092 , door de raad ontvangen op 22 december 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2017 in aanwezigheid van verweerder en mr. Y. (kantoorgenoot/patroon van verweerder). De gemachtigde van klaagster heeft de raad schriftelijk bericht niet aanwezig te kunnen zijn en verzocht om de mondelinge behandeling toch door te laten gaan. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 21 december 2016

-       de ongedateerde brief van de gemachtigde van klaagster, door de raad ontvangen op 5 januari 2017

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klaagster is met de gemeente X verwikkeld in een procedure bij de rechtbank. De gemeente X wordt in deze procedure door verweerder bijgestaan.

2.2      Het geschil tussen klaagster en de gemeente heeft betrekking op een door klaagster tegen een door de gemeente X opgelegde last onder dwangsom ingesteld beroep, alsmede op het door klaagster ingestelde beroep tegen de invorderingsbeschikking van de gemeente X ten aanzien van door klaagster verbeurde dwangsommen. Op 10 juni 2016 heeft een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. Het proces-verbaal geeft onder meer het volgende weer:

Rechter:  “ Ik stel mij het volgende voor.

Ga met elkaar in overleg.

Is er een ovk mogelijk? Voorzet:

GM: beroep intrekken tegen de l.o.d. en verweerder trekt het invorderingsbesluit in.

Keerzijde: als we uitspraak doen dat kan beide kanten opgaan. Dat gaat vooral over de omvang van de bewijslast. Dat wil ik ook afstemmen met ander zaken.

De overtuiging dat de invordering deugt heb ik op dit moment niet.

(…..)

De rechtbank sluit het onderzoek. De rechter deelt mede dat er twee weken wordt gewacht en partijen de rechtbank informeren of er een oplossing is gevonden. Zo niet dan doet de rechtbank schriftelijk uitspraak binnen zes weken na heden.”

2.3      Verweerder heeft bij brief van 22 juni 2016 aan de rechtbank bericht dat de gemeente X niet bereid was om het door klaagster bestreden invorderingsbesluit in te trekken. Verweerder heeft het standpunt van de gemeente vervolgens inhoudelijk toegelicht en nieuwe stukken in het geding gebracht.

2.4      De griffier van de rechtbank heeft partijen bij brief van 24 juni 2016 bericht dat de brief van verweerder van 22 juni 2016 voor de rechtbank aanleiding was om het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft klaagster in de gelegenheid gesteld binnen 4 weken hierop te reageren.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder zich, nadat het onderzoek te zitting was gesloten en de zaak voor uitspraak stond, zonder toestemming van de advocaat van klaagster, bij brief van 22 juni 2016 tot de rechter heeft gewend, het standpunt van zijn cliënte uitvoering inhoudelijk heeft toegelicht en nieuwe stukken in het geding gebracht. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met de gedragsregels 14 en 15.

 

Klaagster heeft de klacht als volgt toegelicht:

3.2     Verweerder had zich in zijn reactie tot de rechtbank dienen te beperken tot de enkele mededeling of het invorderingsbesluit al dan niet zou worden ingetrokken. De brief van verweerder was voor de rechtbank aanleiding het onderzoek te heropenen. Dit heeft voor klaagster tot extra kosten geleid.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft nimmer in strijd met de gedragsregels gehandeld. Verweerder was door de rechtbank juist in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen te berichten over een eventueel bereikte schikking. Uit de tekst van het Proces-verbaal volgt dat er ook gelegenheid was voor een nadere toelichting op het standpunt van de gemeente. De rechter zou alleen uitspraak doen indien niet binnen 14 dagen door partijen was gereageerd. De rechtbank heeft de brief van verweerder ook geaccepteerd en klaagster in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.

4.2      Verweerder heeft gehandeld in het belang van zijn cliënte. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënte helder en duidelijk aan de rechtbank voorgelegd.

4.3      Verweerder heeft na kennisname van het standpunt van de deken ingezien dat hij geen nieuwe stukken meer in het geding had mogen brengen. Verweerder heeft hieruit lering getrokken.

 

5          BEOORDELING

5.1      Uit het Proces-verbaal van de zitting van 10 juni 2016 blijkt dat de rechter na sluiting van het onderzoek aan partijen heeft medegedeeld dat er twee weken zou worden gewacht waarin partijen de rechtbank konden informeren of er een oplossing was gevonden, bij uitblijven waarvan de rechtbank binnen zes weken na datum zitting schriftelijk uitspraak zou doen.

5.2      De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat hem door de rechter aldus de gelegenheid is geboden om het standpunt van zijn cliënte nogmaals inhoudelijk toe te lichten. Partijen is uitsluitend de gelegenheid geboden om de rechtbank te informeren of er al dan niet een oplossing was gevonden, bij uitblijven waarvan een uitspraak zou volgen. Dit betekent dat de zaak voor uitspraak stond, tenzij de procedure wegens een bereikte onderlinge oplossing zou worden ingetrokken. Het stond verweerder derhalve niet vrij om nog inhoudelijk op de zaak in te gaan, noch om nog nadere stukken in te dienen.

5.3      Verweerder heeft door zich in zijn brief van 22 juni 2016 aan de rechtbank niet te beperken tot de mededeling of er al dan niet een onderlinge oplossing was bereikt, maar het standpunt van zijn cliënte uitvoerig toe te lichten en nieuwe stukken in te dienen, gehandeld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 15 en zich aldus niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

 

6          MAATREGEL

6.1      Verweerder heeft ter zitting verzocht om de klacht ongegrond te verklaren, althans om hem geen maatregel op te leggen, nu hij na lezing van het dekenstandpunt heeft ingezien dat het hem niet was toegestaan nieuwe stukken in het geding te brengen, hij hieruit lering heeft getrokken en zijn  handelen voor klaagster geen negatieve gevolgen heeft gehad. De raad ziet hierin geen aanleiding om af te zien van de gegrond verklaring van de klacht dan wel van het opleggen van een maatregel. Het feit dat een advocaat lering heeft getrokken uit zijn tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen brengt niet met zich mee dat van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien. Bovendien heeft verweerder klaarblijkelijk slechts in die zin lering getrokken dat hij inziet dat hij geen stukken meer in het geding had mogen brengen. Verweerder is klaarblijkelijk nog steeds van oordeel dat het hem vrij stond het standpunt van zijn cliënte inhoudelijk nader toe te lichten, wat zoals de raad onder rechtsoverweging 5.3. heeft overwogen naar het oordeel van de raad een onjuiste opvatting is.

6.2      Voorts is door de patroon van verweerder ter zitting opgemerkt dat verweerder zijn handelen vooraf met hem heeft besproken en dat hij geen aanleiding heeft gezien om verweerder er op te wijzen dat zijn handelwijze niet was toegestaan. Ook hierin ziet de raad geen aanleiding om van het opleggen van een maatregel af te zien. Hoewel het naar het oordeel van de raad op de weg van de patroon van verweerder had gelegen om verweerder op de mogelijke tuchtrechtelijke consequenties van zijn handelen te wijzen, laat het nalaten daarvan onverlet dat een advocaat-stagiaire tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor zijn eigen gedragingen. 

6.3      De raad is van oordeel dat het opleggen van de maatregel waarschuwing passend en geboden is.

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.3     De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klaagster;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

 

 

 

 

Aldus beslist door mr.  J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. J.J.M. Goumans en L.R.G.M. Spronken , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2017

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2017

 

verzonden aan:

de gemachtigde van klaagster

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl