Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-03-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:61
Zaaknummer
16-379/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Voorop gesteld wordt dat ter beoordeling voorligt de klacht zoals die aan de deken ter beoordeling is voorgelegd. Op nieuwe klachtonderdelen (zoals naar voren gebracht in het verzetschrift en in de voorafgaand aan de zitting overgelegde pleitnota, alsmede ter zitting zelf) zal de raad geen acht slaan. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en acht geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 27 maart 2017
in de zaak 16-379/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 1 juni 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 31 januari 2016 heeft (de gemachtigde van) klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 14 april 2016 met kenmerk K023 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 1 juni 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 1 juni 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 12 juni 2016, door de raad ontvangen op 22 juni 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 juni 2016 en de op 16 januari 2017 ontvangen pleitnota met producties zijdens klager.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder staat de wederpartij van klager bij in een echtscheidingsprocedure en/of aanverwante kwesties.
2.2 Op 29 januari 2016 heeft verweerder klager en diens advocaat als volgt bericht:
“Door de vele contacten die uw cliënt heeft gehad met de makelaar (…), is deze makelaar niet meer bereid om de verkoop (…) ter hand te nemen. (…)
Er zijn nu twee mogelijkheden:
1. uw cliënt koopt de woning voor €340.000 (…)
2. er komt een nieuw kort geding waarin ik ook het verloop van de afgelopen maanden zal mee laten wegen, teneinde te bewerkstelligen dat uw cliënt geheel buiten het verkooptraject moet blijven. (…) In verband met de aanzegging van een kort geding zend ik deze mail ook direct aan uw cliënt (…)”
2.3 Bij brief van 31 januari 2016 heeft de gemachtigde van klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De klacht is aangevuld bij brief van
5 februari 2016.
2.4 Bij brief van 31 maart 2016 heeft de deken klager en verweerder zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt. Klager heeft de deken daarop bericht dat hij doorzending van het klachtdossier naar de raad wenste.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten inzake het aspect ‘spoedeisendheid’ betreffende de afronding van de boedelscheiding. Hij oefent een onevenredige druk uit op klager. Verweerder frustreert door zijn werkwijze, houding en gedrag de procesgang in de boedelscheiding. De klacht heeft mede betrekking op de inhoud van een e-mailbericht van 29 januari 2016 van verweerder aan klager en diens advocaat. Klager verwijt verweerder dat hij op een slinkse wijze manipuleert. Verweerder kiest ervoor om de boedelscheiding op te lossen door middel van diverse kort gedingen betreffende de verkoop van de woning en is niet bereid overleg te voeren over allerlei andere kwesties betreffende de boedelscheiding. Klager verwijt verweerder voorts dat hij eind 2014 met zijn cliënte een afspraak heeft gemaakt op basis van ‘no cure, no pay’.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen. Voorts heeft klager in zijn verzetschrift een aantal nieuwe klachtonderdelen geformuleerd.
4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt voorop dat ter beoordeling voorligt de klacht zoals die aan de deken ter beoordeling is voorgelegd. Op de nieuwe klachtonderdelen (zoals naar voren gebracht in het verzetschrift en in de voorafgaand aan de zitting overgelegde pleitnota, alsmede ter zitting zelf) zal de raad om die reden geen acht kunnen slaan.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
4.4 Ter zitting heeft de gemachtigde van klager tevens verzocht verweerder te veroordelen in de volgens klager door toedoen van verweerder geleden schade. Daargelaten dat dit verzoek niet eerder is gedaan, komt de raad niet toe aan beoordeling van dit verzoek nu het verzet ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, R. de Haan, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2017 verzonden.