Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:312

Zaaknummer

16-361

Inhoudsindicatie

De voorzitter oordeelt de klacht kennelijk ongegrond, omdat verwijt van klaagster dat verweerder zaak gedirigeerd heeft, niet is onderbouwd. Evenmin onderbouwd dat verweerder verkeerde procedure heeft gevolgd.

Uitspraak

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 13 juni 2016

in de zaak 16-361

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

mr. [R] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement [naam]

kantoorhoudende te [plaats]

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 14 april 2016 met kenmerk 42/15/0264, door de raad ontvangen op 15 april 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 30 juni 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Klaagster is in 2000 bijgestaan door mr. L. die voor zijn werkzaamheden een declaratie aan klaagster heeft gestuurd. Toen zij niet tot betaling overging heeft mr. L. zich tot de civiele rechter gewend die hem niet-ontvankelijk verklaarde. Daarop heeft mr. L. een begrotingsverzoek ingediend. De Raad van Toezicht in het toenmalige arrondissement Utrecht heeft op 11 oktober 2002 de declaratie begroot op het gedeclareerde bedrag. Bij beschikking van 4 mei 2005 heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Raad van Toezicht bevolen. Mr. L. heeft vervolgens ter incasso van zijn vordering beslag gelegd.

1.4    In 2010 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen mr. L. omdat zij van mening was dat mr. L. zich na de begrotingsbeslissing had behoren te wenden tot de kantonrechter en niet tot de voorzieningenrechter. Bij beslissing van 28 januari 2011 heeft de raad van discipline de klacht ongegrond verklaard.

1.5    Op 30 juni 2014 heeft klaagster wederom een gelijkluidende klacht ingediend tegen mr. L. Op 23 september 2014 heeft verweerder klaagster geadviseerd om haar klachten tegen mr. L. niet door te zetten daar hij het aannemelijk achtte dat de raad van discipline haar klacht niet-ontvankelijk zou verklaren nu zij reeds eerder een zelfde klacht had ingediend. De raad van discipline heeft de klacht van klaagster in de verzetprocedure op 11 mei 2015 ongegrond verklaard. Op 30 juni 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder klaagster verkeerd heeft voorgelicht en een valse voorstelling van de stand van zaken heeft gegeven. Voorts heeft hij de zaak gedirigeerd en een verkeerde procedure gevolgd.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de beoordeling van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Voorop staat dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem/haar blijft gelden. Indien deze advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem/haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2    Het handelen van verweerder moet derhalve aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is omdat het verwijt dat verweerder de zaak heeft gedirigeerd, niet is onderbouwd, net zo min als het feit dat er een verkeerde procedure is gevolgd door toedoen van verweerder. Bovendien stond het verweerder vrij om klaagster mee te delen dat hij het aannemelijk achtte dat de raad van discipline eenzelfde klacht op grond van dezelfde feiten als waarover de raad van discipline reeds een oordeel had gegeven, niet-ontvankelijk zou verklaren. Van een handelen waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, is geen sprake.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 13 juni 2016.

griffier    voorzitter