Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-01-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:54
Zaaknummer
16-526
Inhoudsindicatie
Klacht van curator/erfgenaam van onder curatele gestelde vader tegen verweerder, de advocaat van de vader. Voor de vraag of klaagster belang heeft bij de klacht maakt de raad onderscheid tussen de verschillende hoedanigheden van klaagster, te weten die van curator en die van erfgenaam. In sommige klachtonderdelen is klaagster als curator dan wel als erfgenaam, niet-ontvankelijk.
Inhoudsindicatie
Verweerder trad o.m. op voor de vader in de procedure ter zake van diens ondercuratelestelling. Niet is komen vast te staan dat verweerder nodeloze procedures heeft gevoerd, nu de vader bewust verweerder heeft ingeschakeld om hem bij te staan in de kwestie van de ondercuratelestelling. Tevens is niet komen vast te staan dat verweerder andere belangen heeft behartigd dan die van de vader. Verweerder had wel een opdrachtbevestiging aan zijn cliënt, de vader, moeten sturen, omdat de vader slechts in beperkte mate zijn eigen belangen kon behartigen, zodat ook de curator van de voorwaarden van verweerder kennis had kunnen nemen. Voorts heeft verweerder per fax een brief aan de rechtbank gestuurd, die niet, zoals vereist, met hetzelfde middel aan de wederpartij is gestuurd. De klacht is deels niet-ontvankelijk / ongegrond, deels gegrond. Maatregel: berisping.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 januari 2017
in de zaak 16-526
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 1 juli 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 juni 2016 met kenmerk 15-0230/AF/SD, door de raad ontvangen op 8 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 november 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- de brief van verweerder d.d. 21 oktober 2017 (bedoeld moet zijn 2016) met bijlagen (4).
- de brief van verweerder d.d. 7 november 2017 (bedoeld moet zijn 2016).
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 De vader van klaagster (hierna: de vader) heeft jaren in Spanje gewoond en bezat daar enig vastgoed.
In die periode heeft hij contact gehad met twee neven, E en V (hierna: de (twee) neven).
De vader is omstreeks november 2012 naar Nederland teruggekeerd.
De vader is vanaf januari 2013 opgenomen in woonzorgcentrum K, aanvankelijk onvrijwillig, later op vrijwillige basis.
De vader is bij beschikking van 7 februari 2013 onder curatele gesteld en klaagster is samen met haar zuster, tot curator benoemd.
Een proces-verbaal van verhoor van de vader d.d. 31 januari 2013, voorafgaand aan die beschikking, houdt onder meer in als diens verklaring:
Ik ben het niet eens met mijn ondercuratelestelling. Mijn verstand is nog goed. Ik kan leven met een tijdelijke ondercuratelestelling, voor de periode dat ik ziek ben, maar niet met een permanente ondercuratelestelling. … Ik weet dat mijn dochters het beste met mij voor hebben, maar het gaat mij te snel. Ik wil erover praten met mijn advocaat…
2.2 Verweerder is sedert 2013 als advocaat van de vader opgetreden in diverse procedures tussen de vader en de curatoren (klaagster en haar zuster).
Onder meer was er
I) een hoger beroepsprocedure, ingeleid bij verzoekschrift van 6 mei 2013, betreffende de ondercuratelestelling door de rechtbank Noord-Holland, houdende een verzoek tot beëindiging/opheffing van de ondercuratelestelling;
II) een kort geding procedure met dagvaarding van 22 mei 2013 waarin de vader eiste dat de curatoren werd verboden hem toegang te weigeren tot medisch specialisten bij het St Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein en medewerking te verlenen aan bezoek aan die specialisten en (na vermeerdering van eis) dat het de curatoren wordt verboden te eisen dat de vader toestemming moet verzoeken om met een van de neven of met de raadsman de woonzorginstelling te verlaten;
III) een verzoek d.d. 1 juli 2013 tot beëindiging dan wel opheffing van de ondercuratelestelling van de vader, subsidiair ontslag van klaagster en haar zuster als curatoren en benoeming van de twee neven.
IV) Voorts is door verweerder bij brieven van 10, 11, 12 en 28 juni 2013 namens de vader een klachtprocedure aanhangig gemaakt tegen de instelling waar de vader verbleef. Bij beslissing van 12 juli 2013 is een klacht ongegrond en de tweede klacht gegrond verklaard.
2.3 Het Hof heeft in de onder I) genoemde procedure bij beschikking van 28 januari 2014 onder meer overwogen en beslist dat geen sprake is van een geestelijke stoornis, in het bijzonder de door klaagster en haar zuster gestelde Lewy-body – dementie, maar dat wel sprake is van lichte dementie en uitgebreide cerebrovasculaire schade. Het hof concludeert dat de vader als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Bovendien is hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat of wordt hij hierdoor bemoeilijkt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof zal zowel bewind als een mentorschap instellen.
Naar aanleiding van de verklaring van de vader dat hij alleen de twee neven benoemd wil hebben oordeelt het hof dezen ongeschikt. Het hof acht klaagster en haar zuster geschikt om als mentoren te worden benoemd maar wenst een met name genoemd onafhankelijk derde als bewindvoerder te benoemen.
Bij uitlating van 24 februari 2014 verzet verweerder zich namens de vader tegen het bewind en deelt mee het “volstrekt oneens” te zijn met de benoeming van een onafhankelijk derde als bewindvoerder. Bewindvoerder zou V, een van de twee neven moeten worden. Ook verzet verweerder zich tegen mentorschap van klaagster en haar zuster.
2.4 Een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de onder II) genoemde procedure op 20 juni 2015 houdt onder meer in dat overeenstemming is bereikt over het raadplegen van VUmc over de medische toestand van de vader en houdt in dat overigens vonnis zal worden gewezen.
De aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling houden onder meer in:
Man (bedoeld is kennelijk eiser, de vader): ik word ouder. Niemand heeft zich afgevraagd hoe ik mij voel in de instelling. Ze hadden nooit gedacht dat ik me nog normaal kan uitdrukken. Ik wil daar niet blijven, er is geen gesprek mogelijk met anderen. Ik wil ook wel in Nederland blijven, maar vrij zijn. Is het verantwoord de straat op te gaan?
en
Man: net een gevangenis. Ik wil naar buiten kunnen wanneer ik het wil.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 4 juli 2013 de vordering voor het overige afgewezen.
2.5 Een proces-verbaal van de besloten zitting op 3 oktober 2013 in de onder III) genoemde procedure houdt onder meer in:
(de vader): Ik ben in staat om zelf te beslissen. Ten tijde van de instelling van de curatele was ik erg ziek. De curatele is achterhaald. Het is goed dat ik naar Nederland ben gekomen. Ik ben goed behandeld. Ik weet dat ik bij artsen van de VU ben geweest. Het verblijf in (de woonzorginstelling) bevalt me goed, maar het is tijdelijk want ik wil terug naar Spanje. Door alle toestanden zie ik tot mijn spijt mijn dochters nog erg weinig. Mijn dochters hebben nu zeggenschap over mij. Toen ik in Spanje woonde was er wel contact. Alles is ingenomen: paspoort, telefoon, deze heb ik niet teruggekregen na de instelling van de curatele. Ik krijg hulp van anderen.
en:
Verweerder heb ik via mijn neven leren kennen. Ik word als een kind behandeld. Ik wil rust. Ik wil mensen om mij heen die ik mag. Mijn dochters zijn prima, maar niet als beheerder. Centen zijn een hobby van me, ik koop en verkoop. Ik wil geen hulp. Ik heb € 14.000,-- aan mijn dochter gegeven. (Dochter zegt dat dit niet waar is).
De behandeling is aangehouden in afwachting van informatie over de stand van zaken in het hoger beroep.
2.6 Verweerder heeft voor de verschillende procedures op 10 juni respectievelijk 1 juli 2013 een toevoeging verzocht en gekregen.
Klaagster en haar zus hebben op 30 juni 2013 (met aanvulling dd. 2 september 2013) en op 9 augustus 2013 klachten ingediend bij de Raad voor rechtsbijstand met de strekking dat verweerder toevoegingen heeft aangevraagd terwijl hij op de hoogte is dat de vader liquide vermogen heeft en onroerend goed bezit, respectievelijk met de strekking dat verweerder heeft toegezegd de vader als vriendendienst bij te staan, zodat dus geen toevoeging verleend had mogen worden.
Bij de bespreking van die klacht op 24 januari 2014 heeft de Raad voor rechtsbijstand aangekondigd dat die toevoegingen zullen worden ingetrokken en dat is ook gebeurd bij brieven van 5 februari en 5 maart 2014.
2.7 De vader is op 23 mei 2014 overleden. Klaagster is, samen met haar zuster, erfgenaam.
Na de dood van de vader heeft verweerder bij brief van 8 juli 2014 de erven (per adres klaagster) aangesproken voor declaraties aan de vader. Daarin verwijst verweerder naar een brief van 12 maart 2014.
Vervolgens heeft verweerder bij dagvaarding van 28 april 2015 een procedure tegen de beide erfgenamen van de vader aanhangig gemaakt, waarin hij betaling van zijn declaraties met betrekking tot de aan de vader verleende rechtshulp heeft gevorderd. Die vordering is bij vonnis van 13 juli 2016 toegewezen.
2.8 Bij de stukken bevinden zich
- (een kopie van) een brief gedateerd 12 maart 2014 waarin verweerder, kort gezegd, aan de vader meedeelt dat hij, verweerder, de vader, nadat hij in september 2013 op de hoogte kwam van diens inkomen en vermogen, daarmee heeft geconfronteerd en hem heeft verteld dat als de Raad voor de rechtsbijstand de toevoegingen intrekt, verweerder zijn gebruikelijke uurtarief van € 250,-- c.a. zal declareren. Voorts deelt verweerder daarin mee dat hij op korte termijn aan de vader zijn declaraties zal presenteren
- (een kopie van) een enveloppe van verweerder, aangetroffen bij de vader, met datum stempel 12 mei 2014.
- (kopieën van) declaraties gericht aan de vader met datum 8 mei 2014 voor 10 uur in juni/juli 2013 in verband met de onder IV genoemde procedure “(Klachtencommissie K)”, en met datum 8 mei 2014 voor 15 uur in april tot juni 2013 in de onder II genoemde procedure “(Kort geding)”.
-(kopieën van) declaraties gericht aan de erven Tilon met datum 8 juli 2014 voor 12 uur in november 2013 tot maart 2014 in verband met de onder I genoemde procedure “(Hoger beroep)” en voor 32 uur in april tot oktober 2013 in verband met de onder III genoemde procedure “(opheffing ondercuratele)”.
2.9 Bij de stukken bevindt zich overigens geen opdrachtbevestiging van verweerder aan de vader.
2.10 Bij de stukken bevinden zich of wordt verwezen naar rapportages van
- 10 september 2012 van een Spaanse neuropsycholoog,
- 8 oktober 2012 van een Spaanse neuroloog,
- 18 maart 2013 van een klinisch geriater van een ziekenhuis in H,
- 16 mei 2013 van een klinisch geriater van een ziekenhuis in H,
- 20 augustus 2013 van het centrum voor geriatrie van het VU medisch centrum(VUmc)
- augustus 2013 van de sectie neuropsychologie van de afdeling medische psychologie van het VUmc,
- 19 augustus 2013 van de poliklinische afdeling ergotherapie van het VUmc,
- 31 oktober 2013 met nadere uiteenzetting d.d. 12 december 2013 van een neuroloog van het Alzheimercentrum van het VUmc,
en
- een indicatiebesluit van het CIZ d.d. 4 december 2012, waarin met grondslag psychogeriatrische zorg een zorgzwaartepakket VV05 wordt toegekend.
2.11 Klaagster heeft op 1 juli 2015 haar klacht gestuurd aan de deken.
2.12 Een van de neven heeft aan verweerder een voorschot betaald voor deurwaarderskosten, welke de vader aan verweerder moest betalen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) niet integer, niet in het belang van de vader, heeft gehandeld;
b) nodeloos kosten heeft gemaakt;
c) valsheid in geschrifte heeft gepleegd door zonder toestemming van de curatoren en zonder medeweten van de vader toevoegingen aan te vragen terwijl hij wist dat de vader daarvoor niet in aanmerking kwam.
d) persoonlijk betrokken is bij de procedures van de vader en in feite partij is;
e) zich niet heeft gehouden aan de gedragsregels en instructies heeft genegeerd, terwijl hij zich bovendien heeft bemoeid met financiële zaken van de vader.
3.2 Klaagster heeft haar klacht als volgt onderbouwd.
3.3 Verweerder heeft tegenover de vader een onrealistisch beeld geschetst over de juridische procedures, de slagingskansen van de diverse procedures en hij heeft verzaakt om klaagster te informeren over de te verwachten kosten van zijn juridische bijstand aan de vader.
3.4 Klaagster is van mening dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming van de curator, en zonder medeweten van de vader, een viertal toevoegingen aan te vragen bij de Raad voor Rechtsbijstand, terwijl hij had kunnen weten dat de vader daarvoor niet in aanmerking kwam. Verweerder heeft onder andere op 10 juni 2013 en op 1 juli 2013 een toevoeging aangevraagd, terwijl hij in zijn pleitnota van 20 juni 2013 in een kort gedingprocedure heeft aangegeven dat de vader eigenaar is van een drietal appartementen en twee winkelunits in Estepona in Spanje, terwijl hij in zijn verzoekschrift tot beëindiging dan wel opheffing van de ondercuratelestelling op 1 juni 2013 hetzelfde aangeeft. Subsidiair heeft klaagster gesteld dat verweerder in ieder geval één toevoeging ten onrechte aangevraagd, omdat hij toen moest weten dat de vader daarvoor niet in aanmerking kwam. Alle vier de toevoegingen zijn begin 2014 ingetrokken door de Raad voor Rechtsbijstand.
3.5 Verweerder heeft de vader ten onrechte in zijn gedachte gesterkt dat hij niet dement was en dat daarom de ondercuratelestelling zou moeten worden opgeheven. Verweerder heeft dan ook nodeloze werkzaamheden verricht voor de vader en dus nodeloos kosten gemaakt. Verweerder heeft hierover niet vooraf overleg gehad met klaagster, als curator. Klaagster is, als erfgename van haar vader sedert diens overlijden, na het voeren van de procedures, door verweerder met de kosten geconfronteerd.
Bovendien heeft verweerder daarmee tegen het belang van vader en tegen de medische informatie in gehandeld.
3.6 Verweerder heeft niet in het belang van de vader gehandeld, maar in het belang van de twee neven. Eén van de neven is/was bevriend met verweerder en deze neven hebben verweerder ingeschakeld. Het vermoeden lijkt gerechtvaardigd dat de neven geldbedragen van de vader hebben ontvangen, omdat na de dood van de vader veel geld “zoek” was. Áls de neven verweerder onvoldoende/onjuist geïnformeerd zouden hebben over de toestand van de vader, dan heeft verweerder kennelijk onvoldoende aandacht besteed aan de medische rapportage waarover klaagster beschikte en waarmee verweerder bekend moet zijn geweest na verstrekking door de advocaat van klaagster.
3.7 Verweerder is een procedure tegen klaagster gestart ter zake van de niet-betaalde nota’s en klaagster is van mening dat verweerder een gebrek aan integriteit kan worden verweten, dat verweerder niet heeft gehandeld in het belang van de vader en nodeloos kosten heeft gemaakt. Bovendien heeft verweerder valsheid in geschrifte gepleegd en was hij persoonlijk betrokken bij de zaken van de vader. Bovendien was hij partijdig. Ook heeft hij zich niet gehouden aan de gedragsregels en instructies genegeerd. Hij heeft nooit een opdracht ontvangen en ook nooit voorafgaand aan zijn activiteiten een opdrachtbevestiging verstuurd. Bovendien had verweerder bij klaagster de indruk gewekt dat hij, als vriend van één van de neven, de werkzaamheden als vriendendienst verrichtte. Dat bleek onjuist. Verweerder heeft, na intrekking van de toevoegingen, voor zijn werkzaamheden nota’s gestuurd.
3.8 Voorts stelt klaagster dat verweerder een brief heeft geantedateerd. Als datum vermeldt de brief 12 maart 2014 maar op de enveloppe staat als poststempel 12 mei 2014. In deze brief verwijst verweerder naar afspraken die hij over zijn vergoedingen heeft gemaakt en ontkent te weten dat de vader van klaagster vermogend was toen hij de toevoegingen bij de Raad voor Rechtsbijstand aanvroeg.
3.9 Verder zou verweerder zich niet altijd tegenover derden hebben voorgesteld als de advocaat van de vader.
Verweerder stelt onredelijke termijnen in de procedures.
4 VERWEER
4.1 Primair voert verweerder aan dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht, omdat het klaagster er kennelijk enkel om gaat als erfgename van haar vader onder de betaling van de nota’s van verweerder uit te komen.
Ad klachtonderdeel a), b), c), d) en e)
4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij bij zijn handelen steeds het belang van de vader voor ogen heeft gehad en op zijn verzoeken heeft gehandeld. De vader heeft om rechtshulp gevraagd bij verweerder. Deze rechtshulp werd niet als vriendendienst aangeboden. Verweerder heeft de vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Verweerder heeft slechts de belangen behartigd van zijn cliënt en heeft geen nodeloze kosten gemaakt. De procedures die zijn gevoerd waren nodig om de rechten van de vader te waarborgen. Dat de kosten opliepen had te maken met het verzet van de curatoren.
4.3 De toevoegingsaanvragen zijn terecht ingediend. De vaststelling van het inkomen en vermogen en de beoordeling van de aanvragen is geheel aan het oordeel van de Raad van Rechtsbijstand voorbehouden. Het inkomen noch het vermogen kan in de toevoegingsaanvragen worden opgegeven. De aanvragen zijn na onderzoek van de belastingdienst door de Raad voor Rechtsbijstand goedgekeurd en de toevoegingen zijn verstrekt.
4.4 Nadat bij besluit van 5 maart 2014 de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegingen had ingetrokken, heeft verweerder aan de vader een brief, gedateerd 12 maart 2014, hieromtrent overhandigd. Er is op geen enkele wijze sprake geweest van antedatering. Daarvoor had verweerder bij aanvaarding van de opdracht de vader mondeling geïnformeerd over het kostenaspect, in bijzijn van één van de neven.
Naar aanleiding van de opmerking over de enveloppe met poststempel 12 mei 2014 stelt verweerder dat er geen bewijs is dat de brief van 12 maart 2014 in de enveloppe met stempel van 12 mei 2014 zat en dat, als dat toch zo is, mogelijk iemand van zijn kantoor de brief opnieuw heeft verstuurd.
Een opdrachtbevestiging heeft verweerder bij vergissing niet gestuurd, omdat hij in zijn BOPZ-praktijk daar nooit mee te maken heeft: daar wordt hij steeds toegevoegd met nihil stelling van een eigen bijdrage.
4.5 Verweerder heeft aangegeven geen enkele persoonlijke betrokkenheid te hebben bij de zaken van de vader. Verweerder is al langer dan 20 jaar gespecialiseerd als BOPZ-advocaat en is lid van de specialistenvereniging “Vereniging Psychiatrisch Patiënten recht Advocaten Nederland”.
Verweerder is, naar hij stelt niet door de twee neven benaderd en heeft met neef E pas kennis gemaakt in de loop van de procedure.
5 BEOORDELING
5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.
5.2 De raad stelt allereerst vast dat klaagster kennelijk in twee hoedanigheden klaagt: die van curator van haar overleden vader en die van erfgenaam. Bij de beoordeling van de klacht beoordeelt de raad deze beide hoedanigheden afzonderlijk.
Onder meer dient de raad te beoordelen of klaagster een belang heeft bij de door haar geformuleerde klacht gelet op haar hoedanigheid.
Daarbij geldt dat klaagster weliswaar als curator ook staat voor het belang van de vader, maar dat sprake is van procedures van de vader tegen de curator, procedures waarin dus verweerder heeft te gelden als advocaat van de wederpartij van klaagster (als curator), tenzij zou blijken dat verweerders optreden als advocaat van die wederpartij op zichzelf klachtwaardig is.
Ad klachtonderdeel c)
5.3 De raad is van oordeel dat klaagster wat betreft klacht (c) niet ontvankelijk verklaard moet worden. Niet valt in te zien welke belang zij als erfgenaam heeft, bij het ten onrechte, ontvangen van toevoegingen. Ook als voormalig curator is haar belang niet in te zien, tenzij het gaat om een belang dat haar wederpartij geen – van overheidswege gefinancierde - rechtsbijstand zou genieten. De raad beschouwt dat niet als een rechtens te respecteren belang. Er is wel sprake van enig algemeen belang, maar dit wordt zo nodig door de deken behartigd.
Ad klachtonderdeel a), b) en d)
5.4 De wezenlijke grondslag van de klachten, zoals de raad die begrijpt, is dat de vertegenwoordiging van de vader door verweerder in verschillende procedures niet was ingegeven door het belang van de vader maar door het belang van de twee neven (en eventueel een daaraan gekoppeld eigen belang van verweerder).
Als komt vast te staan dat verweerder niet optrad in het belang van vader maar (slechts) optrad in het belang van de neven (en zichzelf), dan is zijn optreden als advocaat van de vader op zichzelf klachtwaardig en dan komt daarmee tegelijk het belang van klaagster-als-curator, als aangewezen belangenbehartiger van de vader, vast te staan.
Als verweerder wel optrad in het belang van de vader, dan geldt verweerder voor klaagster-als-curator als advocaat van de wederpartij en dan wordt haar belang in die sleutel beoordeeld.
Klaagster heeft als erfgenaam slechts een belang (en is ontvankelijk) voor zover uit het optreden van verweerder vermogensrechtelijke consequenties zijn voortgevloeid, meer specifiek voor zover het gaat om met de onnodige procedures gemoeide kosten.
5.5 De hiervoor genoemde wezenlijke grondslag raakt de kern van het civielrechtelijke geschil tussen klaagster-als-curator en de vader. De tuchtrechter buigt zich daarover slechts als verweerder een evident onjuist standpunt zou innemen en de belangen van zijn cliënt en van klaagster als wederpartij nodeloos zou schenden.
De raad is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder niet het belang van zijn cliënt heeft behartigd.
Kennelijk was de vader het niet eens met de ondercuratelestelling en heeft hij de rechtsbijstand van verweerder ingeroepen om de ondercuratelestelling in verschillende procedures aan te vechten.
In dit verband verwijst de raad
* naar het verhoor van de vader voorafgaand aan de ondercuratelestelling,
* naar de uitspraak van het Hof [plaats] d.d. [….] 2014, waarin het Hof (kort samengevat) bepaalt dat in onvoldoende mate is gebleken dat de vader van klaagster als gevolg van een geestelijke stoornis niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen zodat ondercuratelestelling niet nodig is en voorts
* naar hetgeen is opgenomen in de aantekeningen van de mondelinge behandeling op
[….] 2013 en het proces-verbaal van [….] 2013 over de eigen verklaring van de vader.
Verweerder mocht ervan uit gaan, dat de vader bewust verweerder heeft ingeschakeld om hem bij te staan in de kwestie van de ondercuratelestelling. Er is in zoverre ook geen sprake van nodeloze procedures.
Het realiseren van een recht op zelfbeschikking kan ook goedbedoelde curatele doorkruisen
5.6 Het zou een behoorlijk advocaat óók niet passen om in een dergelijke procedure mede een - mogelijk tegengesteld - belang van derden te behartigen. Als alles juist is wat klaagster over financiële relaties en gebeurtenissen stelt roept dat wel vragen op, maar op dit moment en in deze procedure staat onvoldoende vast dat sprake was van een eigen belang van de neven en dus ook niet dat een dergelijk belang verweerder bekend was of zou moeten zijn.
5.7 Klaagster heeft aangevoerd dat persoonlijke betrokkenheid en partijdigheid onder meer zouden blijken uit het feit dat verweerder bevriend is met één van de neven van de vader en dat verweerder in de procedure bij de rechtbank en het hof heeft voorgesteld dat de beide neven tot curator zouden worden benoemd. Ook zou verweerder de vader gekend hebben en eenmaal bij hem gelogeerd hebben. De raad volgt klaagster hierin niet. Immers niet is komen vast te staan dat verweerder niet het belang van de vader heeft behartigd. Bovendien is niet gebleken dat verweerder tegen de wil van de vader heeft gehandeld. Het enkele feit dat verweerder bevriend is met een van de neven (of zelfs de vader) brengt niet mee dat hij daarmee een persoonlijk belang heeft.
Ad klachtonderdeel e)
5.8 De raad beoordeelt tezamen de (onder verschillende kopjes verzamelde) klachten dat de werkzaamheden van verweerder zouden hebben plaatsgevonden als vriendendienst en dat verweerder nooit een opdracht gekregen heeft van de vader en hem nooit voor enige activiteit een opdracht bevestiging heeft gestuurd (maar pas op 12 mei 2014 een brief met datum 12 maart 2014 heeft gestuurd waarin bevestigd wordt dat de vader akkoord ging met betaling als de toevoeging werd ingetrokken).
Klaagster-als-curator heeft geen belang bij hetgeen is afgesproken tussen verweerder en de vader, in zoverre haar wederpartij.
Als erfgenaam kan zij wel een vermogensrechtelijk belang hebben.
De vraag óf er een opdracht is verleend staat ter beoordeling van de civiele rechter. De raad buigt zich dus ook niet over de vraag óf verweerder heeft beloofd de werkzaamheden gratis te verrichten.
Wel beoordeelt de raad of verweerder heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt als er, zoals hij stelt, een opdracht was van de vader, terwijl hij naliet een opdracht bevestiging te sturen voorafgaand aan zijn optreden. De raad is van oordeel dat verweerder in zoverre heeft gehandeld in strijd met de strekking van gedragsregel 8. De wenselijkheid van een opdrachtbevestiging klemt in deze zaak temeer nu het gaat om een cliënt die zijn eigen belang niet of beperkt kan behartigen en transparantie tegenover alle betrokken partijen, waaronder de curator, ook als wederpartij, gewenst is. Dat verweerder gewoonlijk wordt toegevoegd in BOPZ-zaken waarin een opdrachtbevestiging niet speelt, is geen excuus.
5.9 Klaagster-als-curator klaagt ook over valsheid in geschrifte met betrekking tot de brief d.d. 12 maart 2014 over de kosten van de rechtshulp en de intrekking van de toevoegingen. De brief zou zijn geantedateerd, omdat op de enveloppe als poststempel 12 mei 2014 staat. De raad is van oordeel dat dit verwijt niet is komen vast te staan. Verweerder heeft gesteld dat hij de brief van 12 maart 2014 persoonlijk heeft overhandigd. Niet gebleken is dat deze brief per post eerst op 12 mei 2014 is verstuurd. Overigens is niet gebleken welke brief in de enveloppe met het poststempel 12 mei 2014 heeft gezeten. Het feit dat op de enveloppe als poststempel staat 12 mei 2014 is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van valsheid in geschrifte door middel van antedatering. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.10 Verweerder zou zich niet aan de gedragsregels hebben gehouden en instructies van derden hebben genegeerd door zonder toestemming van de curatoren procedures te starten. De raad is van oordeel dat wel klopt dat hij procedures is gestart zonder toestemming van de curatoren, maar dat het verweerder als raadsman van de vader vrijstond om zich te verzetten tegen de ondercuratelestelling; verweerder behoefde daarvoor niet de toestemming van de curatoren. Ook stond het verweerder vrij een klacht in te dienen tegen het verpleeghuis.
5.11 Ten aanzien van het gestelde rauwelijks dagvaarden oordeelt de raad de klacht gegrond. Klaagster als curator c.q. haar advocaat is niet vooraf geïnformeerd over het aanhangig gemaakte kortgeding en heeft evenmin de concept dagvaarding toegestuurd gekregen. Dat is naar het oordeel van de raad in strijd met gedragsregel 19.
5.12 Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder zich heeft voorgedaan als een andere persoon en niet als advocaat, zowel naar het verpleeghuis toe als (aanvankelijk) naar klaagster-als-curator toe en op oneigenlijke wijze heeft geprobeerd inzage te krijgen in het verpleegdossier. Ook zou verweerder onterechte bemoeienis hebben gehad met de medische behandeling van de vader. De raad is van oordeel dat dit laatste niet is vast komen te staan. Klaagster volstaat met deze stellingen maar onderbouwt die niet, althans onvoldoende, om tot het oordeel te komen dat verweerder zich onvoldoende duidelijk heeft gepresenteerd of - kort samengeva t- heeft bemoeid met zaken die hem, als advocaat, niet aangaan.
5.13 Op grond van gedragsregel 15 lid 1 dient de advocaat een afschrift van de stukken die hij naar de rechter stuurt gelijktijdig aan de advocaat van de wederpartij te sturen. Dit houdt tevens in dat verzending met hetzelfde middel dient te gebeuren. In dit geval is dat niet gebeurd. De brief van 26 februari 2014 aan het Hof [plaats] is per fax en per gewone post verzonden. Onweersproken staat vast dat de advocaat van klaagster-als-curator deze brief eerst per gewone post op 3 maart 2014 heeft ontvangen. Dit klachtonderdeel is gegrond.
5.14 Klaagster heeft tenslotte nog opmerkingen gemaakt over financiële aangelegenheden. Ook ten aanzien van het verwijt dat verweerder zich zou hebben bemoeid met de financiële zaken van de vader van klaagster ziet de raad geen aanknopingspunten. Als voorbeelden heeft klaagster genoemd het feit dat verzorgers uit het verpleeghuis één van de neven met vader hebben horen smoezen over “sommen geld” waarbij de neef aangaf “dat de dochters dat niet hoefden te weten” en dat verweerder tijdens een zitting van de rechtbank [plaats] d.d. [….] 2013 de vader zou hebben geïnstrueerd geen antwoord te geven op de vraag van de rechter waar de opbrengsten waren gebleven van de verkoop van de 3 appartementen in Spanje. Dit zijn grotendeels veronderstellingen dan wel uitlatingen die niet kunnen worden aangemerkt als bewijs van bemoeienis van verweerder met de financiële zaken van zijn cliënt. Ditzelfde geldt ten aanzien van de stelling dat er in de periode van de ziekte van de vader grote sommen geld van de bankrekening van de vader zijn gehaald, terwijl de vader niet meer zelfstandig naar een bank kon gaan en het argument dat de vader in 2012, toen hij al ziek was, een stuk bouwland op naam van één van zijn neven heeft laten zetten.
5.15 Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de gegrondheid van de (sub)klachten, zoals genoemd onder randnummer 5.10, 5.13 en 5.15 hiervoor, is komen vast te staan. Daarmee oordeelt de raad de klacht gedeeltelijk gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Het voorgaande leidt de raad tot de conclusie dat aan verweerder de maatregel van berisping moet worden opgelegd. Voor verweerder pleit dat er geen eerdere tuchtrechtelijke beslissingen zijn. De raad rekent verweerder echter het gebrek in transparantie en de gegrond verklaarde klachten zwaar aan, nu verweerder in financiële aangelegenheden niet zorgvuldig heeft gehandeld door na te laten een opdrachtbevestiging te sturen (met vermelding van zijn tarief, zijn taak en de te verrichten werkzaamheden), juist terwijl het ging om een opdrachtgever die zijn eigen belangen niet (volledig) kon behartigen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de onder 5.10, 5.13 en 5.15 besproken klachtonderdelen gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
dus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter , mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, R.J.F.M. de Kerf, M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017.
Griffier Voorzitter