Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-02-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:50

Zaaknummer

16-1165

Inhoudsindicatie

De advocaat van de wederpartij heeft naar het oordeel van de voorzitter niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden. Partijdige belangenbehartiger. Verrekening in opdracht van cliënte. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 februari 2017

in de zaak 16-1165

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 14 december 2016 met kenmerk K 16/69, door de raad ontvangen op 15 december 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft de voormalige zakenpartner van klager, mevrouw H., in 2016 bijgestaan bij de koop van onderneming X van klager. Verweerder is verzocht om de koopovereenkomst voor partijen op te stellen. Klager heeft zich niet laten bijstaan door een advocaat.

1.2    Na het uitwisselen van een aantal conceptversies van de koopovereenkomst tussen verweerder en klager, hebben klager en mevrouw H. de koopovereenkomst op 21 maart 2016 ondertekend.

1.3    Per e-mail van 28 april 2016 heeft verweerder klager dringend verzocht zich aan de gemaakte afspraken te houden en daar niet steeds op terug te komen. Tevens heeft verweerder namens zijn cliënte laten weten dat de te maken advocaatkosten als gevolg van het tekortschieten van klager, in de toekomst op klager zullen worden verhaald.

1.4    Naar aanleiding van een brief van verweerder van 14 juni 2016 aan klager is tussen klager en mevrouw H. een geschil ontstaan over de uitleg van de overeenkomst, waaronder over het in rekening brengen van de advocaatkosten van verweerder. Verweerder heeft klager in dit kader onder meer laten weten:

“Na het ondertekenen van de koopovereenkomst hebt u echter de verdere afhandeling onnodig opgehouden.

De afwikkeling/afsplitsing van [X] is zeer moeizaam verlopen, omdat u [naam bedrijf] niet, onduidelijk, of onvolledig heeft geïnformeerd, binnen de contractueel overeengekomen 5 dagen, betreffende de verkoop van [X] door u aan cliënte.

Hierdoor was cliënte nog steeds genoodzaakt van mijn advies en diensten gebruik te maken.

Ik heb u diverse keren meegedeeld dat de advocaatkosten in het vervolg op u verhaald zouden worden.

Mijn declaratie die voortvloeide uit uw gebrek aan medewerking is opgelopen tot ruim € 5.200,00 (…).

Deze eerdere en nieuwe kosten worden verrekend met de maandelijkse betaling van € 1.000,00 aan u. Hierdoor vindt er aldus tevens een verrekening plaats van de hiervoor genoemde € 1.025,26. Dit bedrag zal cliënte dus niet aan u voldoen.

Om de rest van de advocaatkosten te verrekenen zal cliënte de maandelijkse € 1.000,00 viermaal niet aan u behoeven te betalen. (…). “ (afkortingen-voorzitter)

1.5    Per e-mails van 17 en 20 juni 2016 heeft klager aan verweerder laten weten zich niet te kunnen verenigen met de aangekondigde verrekening van de door mevrouw H. aan hem verschuldigde maandelijkse termijnen met de advocaatkosten van verweerder.

1.6    Bij brief van 20 juni 2016, aangevuld per e-mail van 9 augustus 2016, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    onzorgvuldig en in het nadeel van klager te handelen bij het opstellen van de overeenkomst voor mevrouw H. en klager;

b)    in strijd met de in de overeenkomst van 21 maart 2016 tussen partijen gemaakte afspraken en zonder toestemming van klager via verrekening zijn advocaatkosten alsnog in rekening te brengen bij klager.

2.2    In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij in de definitieve namens partijen opgestelde overeenkomst slordig heeft gewerkt door er bepalingen in op te nemen die nergens naar verwijzen. Voorts heeft verweerder in bepaling 13.2.4 een feitelijk onjuiste bepaling opgenomen zonder dit vooraf bij klager te verifiëren. Deze bepaling was van zeer groot belang, omdat de overeenkomst immers niet kon worden geëffectueerd dan nadat er een overeenkomst was tussen mevrouw H. en onderneming N. Deze foutieve bepaling van verweerder heeft de uitvoering van de overeenkomst vertraagd. Tot slot heeft verweerder welbewust een voor klager relevante bepaling weggelaten, terwijl die eerder wel was opgenomen in een conceptovereenkomst. In die bepaling, waarover lang was onderhandeld, stond wat de rechten van klager zouden zijn als mevrouw H. de koopsom niet zou betalen. Na de schriftelijke toezegging van verweerder dat deze bepaling in de overeenkomst zou worden opgenomen, mocht klager erop vertrouwen dat dit ook zou gebeuren. Dat dat achteraf niet zo blijkt te zijn, dient verweerder te worden aangerekend.

2.3    Klager heeft nimmer ingestemd met de verrekening. Dat heeft hij ook per e-mails van 17 en 20 juni 2016 aan verweerder laten weten in reactie op diens e-mail van 14 juni 2016, waarin hij dat had aangekondigd. Toch heeft verweerder inmiddels acht termijnen van € 1.000,- laten inhouden door mevrouw H. om zijn advocaatkosten te laten betalen, waarbij klager aanneemt dat mevrouw H. de advocaatkosten van verweerder in termijnen betaalt.

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerder stelt voorop dat hij jegens klager meermalen kenbaar heeft gemaakt dat hij alleen voor mevrouw H. optrad, maar dat hij (aanvankelijk) bereid was om een bemiddelende rol te spelen. Dat bleek niet succesvol door de regelmatig wisselende opstelling van klager, zodat het noodzakelijk was voor zijn cliënte om de afspraken met klager in een overeenkomst vast te leggen. Verweerder heeft die overeenkomst gemaakt.

3.2    Volgens verweerder was sprake van een lang en moeilijk proces van onderhandelen met klager. Met klager zijn diverse conceptversies van de overeenkomst uitgewisseld. Klager was daarbij op de hoogte van de besproken en doorgevoerde wijzigingen, omdat in de verschillende documenten via ‘wijzigingen bijhouden’ die aanpassingen duidelijk waren te zien. Verweerder betwist te hebben toegezegd dat de door klager genoemde bepalingen in de overeenkomst zouden worden opgenomen. Van bedrog van de zijde van verweerder is dan ook geen sprake.

3.3    Klager heeft op 21 maart 2016 de definitieve overeenkomst met mevrouw H. ondertekend. Tijdig daarvóór heeft klager die laatste versie van de overeenkomst van verweerder ontvangen zodat klager in de gelegenheid was om het goed te controleren op aanwezigheid van voor hem relevante bepalingen. Het was daarbij de eigen keuze van klager om zich niet juridisch bij te laten staan. De enige slordigheid die verweerder kan worden verweten, maar die klager ook niet eerder is opgevallen, is dat in het boetebeding in de definitieve overeenkomst wordt verwezen naar niet (meer) bestaande bepalingen. Dat heeft echter geen juridische gevolgen voor klager zodat hij daardoor niet is benadeeld in zijn belangen.

Ad klachtonderdeel b)

3.4    In zijn e-mails van 28 april 2016 en van 14 juni 2016 heeft verweerder op verzoek van zijn cliënte aan klager laten weten dat de advocaatkosten die door het gebrek aan medewerking van klager nog gemaakt zouden worden, vanaf 1 mei 2016 verrekend zouden worden met hetgeen zij aan klager verschuldigd was op basis van de overeenkomst. Verweerder betwist dat hij eenzijdig tot verrekening heeft besloten. De advocaatkosten worden feitelijk door zijn cliënte verrekend. Op welke wijze dat gebeurt, gaat klager niet aan. Verweerder houdt geen betalingen in; via verweerder loopt geen enkele geldstroom.

3.5    Voor zover klager het met de stopzetting van de maandelijkse betalingen aan hem door zijn cliënte oneens is, staan hem daartoe juridische wegen ter beschikking. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter is niet gebleken dat verweerder bij het opstellen van de overeenkomst voor zijn cliënte en klager de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerder diende immers, als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte, haar belangen te behartigen, niet de belangen van klager. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder door zijn handelen de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Verweerder heeft de door klager gemaakte verwijten op dat punt gemotiveerd betwist, zodat de voorzitter de juistheid daarvan niet kan vaststellen. Nu van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is, zal de voorzitter dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    De voorzitter is van oordeel dat ook ten aanzien van dit klachtonderdeel niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerder achtte het, als behartiger van de belangen van zijn cliënte, noodzakelijk om op haar verzoek haar betalingstermijnen aan klager te verrekenen met de door verweerder aan zijn cliënte in rekening gebrachte advocaatkosten. Of daarbij sprake is van een onjuiste verrekening, zoals klager betoogt, is in feite een civielrechtelijk geschil. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hiervoor onder 4.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de voorzitter echter niet gebleken. Verweerder heeft niet meer dan het standpunt van zijn cliënte aan klager meegedeeld, hetgeen hij als haar partijdige belangenbehartiger ook diende te doen. Het is aan klager om hierover desgewenst een procedure bij de civiele rechter aanhangig te maken. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 27 februari 2017.

griffier    voorzitter